KRONIEK.

De verkiezingen. — De ontbinding der antirevolutionaire partij. — Geloof en politiek. — Te Utrecht. — Een waar woord van den Heer de Beer.

Het oude spreekwoord „April doet wat hij wil" is dezer dagen op treffende wijze gebleken alleszins waar te zijn. Oude lieden, en (wat meer zegt) oude buitenlieden herinneren zich niet of nauwlijks een jaar, waarin alles zoo vroeg ontloken of in bloei was, als het dit jaar het geval is geweest. De helft dezer maand was nog niet verstreken, of de weide was zoo groen, en de boomgaard van bloesems zoo wit, en onze dreven zoo rijk in het blad, dat men denken zou, midden in Mei te zijn. Men kan niet zeggen, wat daar buiten wel het meest belooft, want alles belooft veel. De vrucht van onze ooftboomen is gezet, en indien slechts een betrekkelijk klein gedeelte van dien overvloed van bloesems tot rijpheid komt, zal nog de oogst gezegend zijn, want onze boomen honden niet schooner bloeien, dan zij dit jaar het deden. Op de akkers en weiden groeit alles, dat het een lust is, gedrenkt door malschen regen, gekoesterd door heerlijken zonneschijn. De velden juichen, ook zingen zij. Nu gaf April geen „witten hoed," zoo als de Deeker het sneeuwkleed noemt, dat Grasmaand niet zelden uit-