DE LEEKEDICHTJENS VAN DE GENESTET TOEGELICHT.

leerde de bezwaren niet gering achten aan zulk een opheldering verbonden.

Wij namen dus met belangstelling deze uitgave van de Leekedichtjens ter hand, wel eens willende weten, hoe Dr. Meyboom zich van zijn taak gekweten had.

Het viel ons niet meê, dat wij in plaats van een „inleiding" geschreven door Dr. Meyboom, hier ontvangen een vertaling van hetgeen Prof. Tiele schreef in het duitsch ten dienste van Dr. Hanne's uitgaaf: „Der St. Nicolaus-Abend und andere Gedichte von P. A de Genestet." Wij bedoelen niet, dat Dr. M. ons iets beters had kunnen geven dan betgeen de Heer Tiele schreef, maar wij meenen, dat Nederlanders een andere inleiding noodig hebben tot recht begrip van de Leekedichtjens dan de Duitschers. Ook begeeren wij hier niet een schets van het leven des dichters, noch een karakteristiek van hem als poëet in zijn geheel, — maar slechts die feiten, en die karaktertrekken, welke voor ons licht doen vallen op den dichter van het bundeltje, dat hier wordt aangeboden.

Ik had mij voorgesteld, dat de hooggeleerde schrijver der „Aanteekeningen," bij wijze van inleiding, ons zou hebben verplaatst in den kring, waarin de „Leekedichtjens" geboren werden. De jaren 1857—60 zijn in de geschiedenis onzer kerkelijke en godgeleerde ontwikkeling van beteekenis geweest. Hadden niet met een enkel woord de hoofd-richtingen, en de hoofdpersonen geteekend moeten worden? De Heer Meyboom heeft wel gevoeld, dat hetgeen wij daar aanduidden, noodig is geweest, en hij geeft ons dan ook op bl. 2 er een korte proeve van. Wij willen haar overnemen:

„Voor zoo ver zij gedateerd zijn, verwijzen de Leekedichtje(n)s')

Wij lasschea de n er ia.

V 44*