DB LEEKEDICHTJENS VAN DE GENESTET TOEGELICHT.

1857—60 was een „leidenaar" nog iets anders dan een „moderne."

Op bladz. 6 spreekt de Heer M. van de evangelische en de orthodoxe richting. Ten tijde van de Genestet was 't gebruikelijk te spreken van „Groningers" en orthodoxen. De „evangelische" richting is van later datum.

Van „orthodoxen" geeft de Heer M. op bl. 11 en 12 een zonderlinge voorstelling. „Hij was een zeer rechtzinnig man", zoo vangt n°. XV van de „Leekedichtjens" aan, en dit woord wordt aldus toegelicht:

„Rechtzinnig — vertaling van „orthodox", welk woord oorspronkelijk aanduidde overeenstemming met de door de') catholieke kerk als apostolisch vastgestelde leer. Toen de protestantsche kerkgenootschappen het voorbeeld van Rome volgden, en hunne respectieve belijdenissen op schrift brachten en kerkelijk vaststelden, kon er weêr sprake zijn van „orthodox" in denzelfden zin als te voren. Sinds niet weinige van die belijdenisschriften het gezag 2) verloren hebben, wordt het woord meest in betrekkelijken zin gebruikt, bij tegenstellingen van een meer en een minder handhaven van overgeleverde geloofsvoorstellingen of formules." Wanneer iemand deze regels gelezen heeft — is hem dan licht opgegaan over dezen versregel: „Hij was een zeer rechtzinnig man?" — Niet allen zullen vatten, hoe hier, niet zonder een heimelijk genoegen over rechtzinnigheid „in betrekkelijken zin" gesproken wordt.

Wanneer op bl. 18 en 19 over Scholten's boek „de Vrije wil" en het determinisme wordt gesproken, vermeldt de Heer Meyboom eenige literatuur over die kwestie. Hij is daarbij wel een weinig vaag. Zoo zegt hij, na Hoekstra en P. Hofstede de Grool vermeld te hebben: „Ook Chantepie de la Saussaye liet zich hooren in den

1) Wij cursiveeren.

2) Welk gezag?