DB ZENDING EN HET LIED.

blijkt, aan volken van eenige beschaving, en de liederen, waarvan hij de voortreffelijke vertolking ons heeft aangeboden, veronderstellen een mate van ontwikkeling, welke bij wilde, bij zoogenaamde natuurvolken niet wordt aangetroffen.

Maar ook die wilden zingen. De „Negerzangers" zijn zeker aan velen uwer bekend.

De reizigers in 't hart van Afrika zijn eenparig in hun lof van de dichterlijke begaafdheid, en de liefde voor't gezang, welke zij aantroffen bij de bewoners van het zwarte werelddeel. Zelfs in dat schrikkelijk Dahomey ontbrak het aan dichters en zangers niet, ten tijde, dat de koningen er nog heerschten met onbeperkt gezag.

Wij zouden den wilden volken en stammen onrecht aandoen, indien wij aan hun liederen alle teederheid en de uiting van de zachtere aandoeningen van het menschelijk hart ontzegden. Maar over 't algemeen genomen mogen wij toch getuigen, dat het ruwe, woeste gezangen zijn, opwekkende tot wraak, tot dapperheid, tot drinken.

Livingstone hoorde in 1868 een neger zingen: „Wij verheugen ons bij de gedachte, dat wij na den dood terugkomen. Dan, ja dan, zullen wij als spoken verschijnen. Wij zullen dan hen verschrikken, die ons verkocht hebben. En dan zullen wij hen dooden. Ja, dat zullen wij. Hoe springt ons hart van vreugde bij deze gedachte!"

— Toen Noach, zoo luidt een oude legende, den wijnstok plantte, goot hij daarbij het bloed van een aap, van een beer, en van een zwijn. Wanneer de mensch te veel gebruikt van den wijn, die het hart des menschen verheugt, wordt hij eerst een aap; hij is vroolijk, uitgelaten, grappig. Gaat hij door met drinken, dan wordt hij prikkelbaar, knorrig, en zoekt hij twist. Het bloed