K E O S I ï I.

welk in overeenstemming is met hunne positie en hunne waardigheid.

Al deze voordeelen wegen bij ons zóó zwaar, dat wij ons verklaren moeten tegen het denkbeeld, om ééne examen-commissie te benoemen, waaraan het onderzoek van alle candidaten zou zijn opgedragen. Waar de Staat het examen van onderwijzers, en van vele anderen opdraagt aan onderscheidene commissies, daar begrijpen wij niet waarom de Kerk hier aan ééne commissie de voorkeur geven zou, en afwijken van een eeuwenheugende praktijk. Wanneer deze denkbeelden bijval vinden, en dus in onze wetgeving moeten worden belichaamd, dan zouden daaruit voortvloeien eenige veranderingen in het Reglement op het Hooger Onderwijs, en het Reglement op het Examen, welke wij aan het einde van deze Memorie vermelden willen.

Verdient de stichting aanbeveling van hetgeen men in Duitschland noemt een Prediger-Seminar? Wij meenen hierop ontkennend te moeten antwoorden.

Wij wijzen vooreerst er op, dat één Seminarie niet voldoende zou zijn. Daartoe is het aantal studenten te groot. Ook zou elke hoofdrichting in onze Kerk verlangen, dat zij over een Seminarie zou kunnen beschikken. De dagen van een Staten-Collegie, gelijk er eens een te Leiden heeft gebloeid, zyn nog niet wedergekeerd, i)

Al zou men nu een of twee Seminaries oprichten, slechts voor een beperkt aantal leerlingen, voor de meest begaafden, van wie men verwachten kon, dat zij lateiop den voorgrond zouden treden als kanselredenaars of kerkbestuurders — toch zouden de onkosten vele zijn, en de twijfel gewettigd, of de Kerk in staat zou wezen, dien nieuwen post van uitgaven op haar budget te dragen-

1) Men zie: Gisbertus Foetius, door Dr. A. C. Duker, Dl. I, p. 34 vv,