PROF. DOKDES ALS LEERMEESTER.

achter in den tuin, en op de van Wijckskade was haar ingang.

Daar zaten wij dan in September 1859. Er was toen meer verscheidenheid onder de theologen dan nu. Wij waren vooreerst verdeeld in corpsleden en in leden van Matua fides. — Mutua fides, dat was het aristokTatisch gedeelte der toenmalige studenten. Theologanten behoorden daar niet bij, zou men zeggen. Toch waren enkele er bij aangesloten; o. a. de Heer van S.., de eenige theologant, die toen ter tijd glacé-handschoenen droeg. Een eigenaardig element vormden de Kapenaren, die door en door fatsoenlijk en meerendeels van ongeveinsde vroomheid waren. Voorts waren wij nog al scherp geseheiden in een orthodoxe en niet orthodoxe helft, De orthodoxe studenten waren verreweg in de minderheid. Velen hunner behoorden tot het gezelschap Secor Debar: en zij bewogen zieh weinig in het studenten-leven. Aan 't initiatief van prof. Lamers had het gezelschap Calliope zyn ontstaan te danken, dat leden van drie faculteiten en van verschillende richting telde. Dr. Jan ten Brink en Ds. Rademaker, prof. v, d. Wijck en Dr. van der Flier, Coccejus bijgenaamd, hebben daar broederlijk met elkander verkeerd; maar in de collegiekamers zat gewoonlijk ter eener zijde de orthodoxe en ter anderer zijde de niet-orthodoxe groep onder ons theologanten.

Daar gaat de deur open der college-zaal, en prof. Doedes treedt binnen, gevolgd door zijn geleerden zwager Dr. H. H. Kemink. Hoe jeugdig zag Z.H.G, er uit, hoe jeugdig en hoe deftig! De breede, witte das, de zwarte lakensche rok, de afgemeten gang, de hooge hoed — alles verried den predikant Ook moesten wij onwillekeurig zien op de onberispelijke netheid van de coiffure en naar den ironischen trek om de lippen, en naar den loodrechten stand van het breede voorhoofd. .. Dat was