VERPLICHT HULPPREDIKERSCHAP.

den toekomstigen evangeliedieuar opgelegd, geacht worden eene voorbereiding te zijn voor het werk der prediking?

De Gymnasiale studie valt reeds terstond buiten de rekening. Maar ook een groot deel der theologische studie is waardeloos voor de prediking. Moge er al aan Kerkgeschiedenis eenige bouwstof kunnen worden ontleend voor de prediking, dit is luttel bij wat eigenlijk dien inhoud moet uitmaken.

En kunnen de vakken der „Inleiding", kan de „wijsbegeerte- van den godsdienst", en wat dies meer zij zooveel nut doen voor de vorming van den toekomstigen evangeliedienaar ?

Natuurlijk kan uit dat alles nut worden getrokken; maar rechtstreeks mag het geen vorming voor prediking heeten.

En de exegese des O. en N. Testaments is over het algemeen te veel op een wetenschappelijken en kritischen leest geschoeid, dan dat de Homileet er veel nut van zou kunnen trekken.

De „Practica", bepaaldelijk de „Homiletiek'' moet den prediker voor zijn werk voorbereiden. Maar wat beteekent het bezoeken van zulk een college gedurende één jaar (aangenomen nog, dat de toekomstige prediker dit college, waarvan hij slechts testimonium behoeft te hebben, trouw bezoekt) tegenover den arbeid, die den prediker des evangelies is opgedragen!

En al ware het nu, dat de toekomstige leeraar wat den inhoud en wat den vorm zijner prediking betreft voldoende ware voorbereid, dan blijft nog de vraag over: Is hij practisch geoefend?

En dan kan het niet ontkend worden , dat het leveren van een paar „preekenschetsen" op het college der Practica, en het houden van één „voorstel" niet kan ge