KERKRECHT EN KERKBEGRIP.

. . . ïïudolph Sohm, Kirchenreebt, Erater

Band, Die gescbichtlichen Grundlagen , Leipzig, Verlag von Duncker & Humblot, 1892.

Het bovengenoemde werk over Kerkrecht van den man, die door zijne „Geschiedenis der Kerk in hare grondtrekken geschetst," waarvan in 1889 een Hollandsche vertaling het licht zag met een voorwoord van Prof. Dr. H. G. Kleyn, reeds een groote vermaardheid heeft gekregen, is in den vollen zin des woords „epochemachend" te noemen. Het heeft reeds heel wat pennen in beweging gebracht, en terwijl anders het theologisch-juridisch vak, waar het zich mee bezig houdt, niet bijzonder in eere is en velen een koude rilling door de leden gaat, wanneer zij denken aan al de splinterige kwesties, die bij het woord „Kerkrecht" voor hen opdoemen, is er toch niemand, die een oogenblik berouw zal hebben van het lezen en overdenken van Sohm's belangrijke uiteenzetting over den aard van het Kerkrecht als met het wezen der Kerk in strijd.

Wij willen trachten een kort overzicht te geven van dit boek, en daarna met enkele trekken ons hoofdbezwaar tegen de strekking daarvan aangeven, in verband mej