KERKRECHT EN KERKBEGRIP.

meesterlijke wijze de verhouding geteekend van de Kerk en het Koningrijk Gods. Hij zegt daar: „Het Koningrijk is de Kerk van boven af beschouwd; de Kerk is het Koningrijk van beneden af gezien. In het Koningrijk wordt de gemeenschap samengevat in haar scheppenden en alles tot stand brengenden wilsfactor; in de Kerk wordt die wilsfactor aan het licht gebracht door de geschapen en tot stand gebrachte gemeenschap. In het Koningrijk wordt de nadruk gelegd op den Koning; in de Kerk op de burgers; in het eerste zien wij den mensch, zooals hij wezen moet voor God — arm van geest, Gods gerechtigheid zoekende, Zijn wil doende, nederig, begeerig om onderwezen te worden, zonder conventioneele deugd, alleen in geest en in waarheid goed; in de tweede zien wij den mensch, zooals hij voor God behoort te zijn in de gemeenschap — in het bezit van alle sociale deugden, alles wat goed is doende om het leven te maken zooals het onder de menschen wezen moet. Daarom predikt Jezus het Koningrijk d. i. als Koning kondigt hij zich zelf aan, hij roept het Koningrijk uit door de tegenwoordigheid van den Koning alleen, maar de apostelen, door Kerken te stichten, bouwen aan de Kerk, roepen menschen om heiligen te worden en in de gemeenschap der verlosten te deelen/' (Vgl. ook Fairbairns's Schetsen enz. blz. 121 vgll.) En ten slotte zegt hij in zijn bespreking van de Kerk en het Koningrijk: „Het plan, waarnaar de kerk gebouwd wordt, is de wil van God of het ideaal van het Koningrijk , terwijl de middelen, waardoor het Koningrijk verwezenlijkt wordt is: de Kerk en de Kerken." Hier bovenal hebben wij datgene dat tot grondslag kan dienen aan ons Kerkbegrip, zooals het in onze dagen wezen moet.

Het Luthersche kerkbegrip heeft te eenzijdig de Kerk opgevat als het Koninkrijk Gods, de Gereformeerden