DB JOOD IN DE LITERATUUR.

zich in mijn borst tot woeste smart. Ik stort mij

in 's levens felst bewogen draaikolk dan . . .

'k Werp neer wat wankelt, ik hits op, spoor aan,

grijp in het rad des tijds met forsche hand

niet remmend, maar verhaastend. Ja, ik ben 't,

die aan 't beslissend oogenblik de vleugels bind,

opdat niet al te lang onzekerheid blijv' heerschen.

En komt het menschdom in een nieuw bestaan tot rust

dan wenkt ook mij een korte rusttijd vriendlijk toe.

Maar zelfs afgezien van elke dichterlijke bewerking van de legende van den wandelenden Jood biedt ons deze een zekere ideale beschouwing. Het is zijn Christusverwerping waardoor de Jood zich zijn lot heeft op den hals gehaald en alleen in Hem zal hij ook zijn rust vinden. Zoo wordt hij aangezien met een zeker medelijden en met de hoop, dat zijn terugkeer tot dengene, wien hij verwierp, weldra moge beginnen. Geheel anders is een andere, hier en daar nog onder het volk levende beschouwing, volgens welke de Jood dorst naar Christenbloed , het bloed van Christenkinderen. Die beschouwing dateert niet eerst van gisteren en eergisteren, maar heeft geleefd in de middeneeuwen reeds. Een getuige daarvan is de allen bezoekers van Bern welbekende Kindlifresserbrunnen. Boven op een zuil staat een afzichtelijk leelijke Jood, die bezig is een kind in zijn wijd geopenden mond te laten verdwijnen, terwijl nog onderscheiden kindergezichtjes angstig gluren uit den zak dien hij draagt. Ter herinnering aan een in 1288 door een fanatieken Jood op een Christenkind gepleegden moord werd dit beeld daar opgericht. In hoeverre deze beschuldiging even weinig grond had als die tegen den Xantenschen slager Buchholz in onze dagen zal wel niet meer zijn na te gaan.

Moge nu al in den Jood zooals de literatuur ons hem