DE JOOD m DE LITERATUUR.

voor in Thackeray's werken, buiten wiens gezichtskring de Joden voor 't overige liggen. Zulk een overigens onschadelijk persoon is het opzichtig gekleede Joodje, dat tegelijk met den jongen NewCome het schildersatelier bezocht. Ook in het verhaal van de groote Hoggartydiamant komen er eenigen voor: de Heer Abednego, die klerk is op het groote kantoor de Kosmos van den Heer Brown, maar die zich nog in tijds terugtrekt, en zijn geld redt, als de zaak fout begint te loopen; daar zijn verder de Heeren Sadrach en Mesach wier hoogverrassureerde fabrieken afbranden, maar die 't niet slim genoeg hebben overlegd ; de familie Aminadab , waaide heer Titmarsh in gijzeling gebracht wordt, en die zeker respect voor hem hebben, zoolang zij in hem een schurk zien, die zichzelven heeft bevoordeeld, maar wier respect tot minachting daalt, als Titmarsh een onnoozel slachtoffer blijkt te zijn.

Voor een woekeraar in den trant van Sheridan's Mozes wordt door de wereld aangezien de Jood B,iah in Dickens' „Onze wederzijdsche vriend." Hij wordt ons voorgesteld als een eenvoudig man, kaal en blinkend van kruin, terwijl het lange grijze haar langs zijn slapen neêrhing en zich met zijn baard vermengde; een man, die met bevallige oostersche hulde zijn hoofd boog en zijn handen met de palmen naar beneden uitstrekte als om den toorn van zijn meerdere af te bidden. Die meerdere is de schurk Fledgeby.

De verhouding van dezen tot Biah wordt in het volgende gesprek gekenschetst:

„Wie heeft ooit van een armen Jood gehoord?" vraagt I ledgeby.

„De Joden," sprak de oude man. zijn oogen opheffende met denzelfden glimlach, „zij hooren dikwijls van arme Joden en zij zijn er zeer goed voor."