DE JOOD IN DE LITERATUUR.

den Bijbel, waaruit zij der kranke voorlas. Menigmaal verduisterden tranen haar oogen, maar in haar ziel werd het lichter. „Moeder, uw dochter zal den doop der Christenen niet ontvangen, zoo zal 't zijn hier op aarde , maar daarboven is de eenheid grooter in God. Hij vergezelt ons tot over den dood. Hij bezoekt het aardrijk en als Hij het dorstig gemaakt heeft, verrijkt Hij het. o Ik versta dat! Het geschiedt door hem en in hem: Christus"

Zij beefde bij het uitspreken van dien heiligen naam; een vuurdoop doorstroomde haar, krachtiger dan haar lichaam vermocht te verdragen.

Zij wordt krank en in 't ziekenhuis opgenomen. Daar sterft zij. Op het kerkhof der Christenen kan zij niet worden begraven, maar er buiten wordt zij ter aarde besteld.

En Gods zon, die over de graven der Christenen scheen, lichtte ook over het hare, en de liederen die ginds werden aangeheven, weerklonken ook langs het hare daarbuiten. En de woorden der vertroosting konden ook daar worden vernomen: „Er is een opstanding in Christus, in hem, die tot zijn discipelen sprak: Johannes doopte met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden 1"

Welk een afstand van Shylock tot Saartje! En hoevele figuren tusschen deze beiden in! Maar hoevele zij ook zijn, en met welk oog zij ook zijn aangezien, hun allen kleeft iets aan van de vreemdelingschap. Zij worden met een ander oog aangezien, dan de omgeving waarin zij zich bevinden.

Hoe verder wij naar 't Oosten komen, hoemeer de letterkunde zich met hen bezig houdt, maar hoe sterker 'took uitkomt, dat men hen met tegenzin aanziet. Hoe meer men ons land nadert, te minder gewag wordt er