KRONIEK.

geen sprake zijn. Muziek wordt er slechts onderwezen door, laat ons 't zeggen dat zij niet de bekwaamste leermeesters zijn. De gelegenheid om een gevierd spreker te hooren, om zich nieuwe boeken aan te schaffen, krimt in. De kring van beschaafde menschen, met wie men kan omgaan, wordt kleiner en kleiner. Er komt in alles iets armoedigs, iets ontevredens, en beperkts. Men gaat pruilen en kwijnen. Alle opgewektheid verdwijnt. Men gaat ook hunkeren naar een groote stad. Dat doen niet alleen de gegoeden en beschaafden, maar ook zij, die behooren tot den werkenden stand. Daar valt in die kleine steden hoe langer hoe minder te verdienen. Een bekwaam werkman vindt er geen gelegenheid, om te toonen wat hij kan. En de „losse" werklieden, en zij, die hun vak niet verstaan, worden ook niet begeerd. Dus trekken ook zij maar naar „de stad."

Droefgeestig is de aanblik dier „villes mortes;" droefgeestig de gedachte, dat een deel van ons volk daar nederzit te midden van herinneringen van gevallen grootheid, en zonder hoop op een betere toekomst.

In die kleine steden school vroeger een deel van den kern onzer beste burgers. Daaruit zijn voortgekomen niet weinigen van onze degelijkste landgenooten. En daarom zouden wij gaarne eiken maatregel steunen, die de kleine steden weêr opbeurt, en deed het ons genoegen dat in de Tweede Kamer er stemmen opgingen, die pleitten voor het platte land, en afkeurden, dat bijna alles, wat wordt gedaan, ten goede komt aan onze groote steden.

Wij eindigen onzen terugblik niet, zonder in den geest een bedevaart te doen naar het graf van menigen doode, die in den loop van dit jaar ons ontviel.

Dat onze jeugdige vrienden H. Wildeboer en A- F,