HET PIËTISME EN HET METHODISME ,

partijen niet bluschte. — Met den oorlog kwam verwildering, en de invloed van het evangelie werd belemmerd door de hartstochtelijkheid, waarmeê alom werd gestreden. Wel namen zij, die in de kerken der Hervorming gedoopt waren, de leer, waarin zij werden onderwezen, over; wel werd het hun steeds scherper ingeprent, welk een groot verschil er bestaat tusschen een lutheraan en een gereformeerde, tusschen een arminiaan en een gomarist, tusschen de leer der kerk en die der Pilgrims — maar het werd bij hoe langer hoe meerderen een leer, en niets meerders, 't Werd beleden met den mond, maar niet geloofd met het hart. 't Drong niet door tot de plaats, van waar de uitgangen zijn des levens. Het vuur, waarin men nog ontvonkte, was niet heilig — 't was vaak een partijdrift aan ijver voor een letter ontstoken.

Toen liepen de evangelische kerken groot gevaar. Wat waren zij, welk recht van bestaan hadden zij, indien zij 't onmisbaarste misten? Zouden zij een doodsvallei gelijk worden, die Ezechiel zag? Zouden al de tranen, en al het bloed der martelaren dan vergeefs zijn gestort? Neen, dat zou. God niet gedoogen. Daar is een herleving gekomen. Door de beenderen ging een geruisch des levens, en ze zijn opgestaan, bezield geworden, met den geest des Heeren vervuld. Een opwekking is waargenomen.

Ons doel brengt nu niet meê, die opwekking in haar bronnen nauwkeurig op te sporen, en in haar voortgang te teekenen.

De man, die de duitsche kerk weêr ontwaken deed, was Philip Jacob Spener, de vader van het piëtisme. Nieuwe gedachten moeten wij bij hem niet zoeken. Er is een hemelsbreed verschil tusschen de frissche, forsche taal van Luther en Spener's nuchter proza. De man, die in den loop van jaren slechts twee malen den prach-