DE JONGSTE VELDTOCHT ENZ.

„de natuur zelve van het recht der Kerke," om hieruit te concludeeren, dat de Synode als vertegenwoordigster onzer Kerk bevoegd en verplicht is, om eene algemeen geldende Wet op het Beheer in het leven te roepen. Doch wat baten al die subjectieve beschouwingen en gevolgtrekkingen? De Synode is de Kerk niet. Niemand zal beweren, dat de Synode alle zeggenschap heeft over de bijzondere Kerkelijke goederen van iedere gemeente. Of zij in dezen macht bezit, en hoever die macht reikt, moet uitgemaakt worden door het beschreven recht, toegelicht door de geschiedenis en getoetst aan de rechten van derden. Met deze factoren heeft de burgerlijke rechter te rekenen. En deze is het, die in laatste instantie beslist.

Van wijlen Minister Modderman sprak den 20en Jan. 1880 in de le Kamer der Staten Ge n. o. a. „De Kerk zelve moet weten, welke bevoegdheid zij aan de Synode wil toekennen, gelijk, zoo noodig, de rechter moet uitmaken, welke bevoegdheid de Synode reeds heeft."1) Reeds heeft! Want de Kerk kon aan de Synode wel eens eene bevoegdheid opdragen, in strijd met de rechten van derden.

Welnu, wanneer de rechter zoekt naar de rechten der Synode in zake Beheer, dan zal de historie hem het onwraakbaar getuigenis geven, dat de Synode nooit ofte nimmer de regeling van het Beheer in handen gehad heeft. En het beschreven recht zal hem in Art. 65 Alg. Eegl. het doodonschuldige „worden ontworpen" doen vinden, waaraan de Synode zelve alle beteekenis heeft ontnomen, door geheel vrijwillig een ander lichaam te helpen aan het ontwerpen en vaststellen van een Beglement op het Beheer.

1) Syn. Hand. 1381 bl. 232.