IDEAAL EN WERKELIJKHEID.

Eene voorlezing.

Sinds Prof. A. Pierson het voor het eerst heeft gezegd , dat onze tijd wordt beheerscht door den hartstocht van de werkelijkheid, is het gebleken, dat deze geleerde behoort tot de mannen, aan wie het gegeven is de rechte uitdrukking te vinden voor wat in veler hart omgaat, zonder dat zij het onder woorden kunnen brengen, en in één enkele formule heel het veelzijdig streven van een geslacht samen te vatten. Immers dat woord is sedert de eerste uitgave van Richting en Leven in 1863 zoo dikwerf aangehaald en zoo veelvuldig overgenomen, dat het reeds kan gerekend worden tot het gemeen goed der dagelijksche spreekwijzen te behooren. En wat in de weinige jaren sinds dien tijd — of moet ik zeggen de vele, omdat wij tegenwoordig zoo snel leven? — op allerlei gebied is voorgevallen, heeft de juistheid der stelling in rijke verscheidenheid van toepassing al duidelijker en duidelijker bewezen.

Het is nu evenwel de groote vraag, welke gevolgen uit deze stelling voortvloeien, en daarover oordeelt men geenszins eenstemmig. De een beweert, dat, waar die hartstocht van de werkelijkheid heerscht, het ideaal behoort tot de wereld der verouderde dingen, waarmede

31*