IDEAAL EN WERKELIJKHEID.

gelukkig denkt te zullen gevoelen, de hoogste sport van de ladder, die hij zich ter beklimming heeft voorgesteld. Het spreekt van zelf, dat dit voor ieder verschillend is; sommiger oog ziet ver en hoog, de blik van anderen blijft laag bij den grond ; de een stelt zich tevreden met iets zeer bescheidens, de ander stelt zeer hooge eischen ; het ideaal van den een druischt lijnrecht in tegen het ideaal van den ander; zoovele hoofden en harten, zoovele wenschen en zoovele idealen. Verder geeft iedereen toe, dat er altijd nog iets te wenschen overig blijft, en dat de volmaaktheid in dit ondermaansche nooit zal worden aangetroffen. Want ook al beschijnt menige liefelijke zonnestraal het zoogenaamde tranendal en al komen meer dan eens in het menschenleven die oogenblikken voor, waarin het den mensch aan niets ontbreekt en hij zich volkomen gelukkig gevoelt, de gedachte aan het niet blijvende van den toestand roept een wolkje te voorschijn en de onmogelijkheid om het heden te kunnen vasthouden, opdat het geen verleden worde en zoo den tijd tot een eeuwigheid te maken, geeft een bitteren bijsmaak aan de vreugde. Ik denk aan die oogenblikken, die een Faust onmogelijk rekent, als hij met Mephistopheles het ijzingwekkend verbond sluit: ')

„Zoo 'k immer tot één uur mocht zeggen:

„Gij zijt zoo schoon! waarom zoo kort?" Dan moogt ge mij aan banden leggen,

Dan worde ik in 't verderf gestort! Dan moog' voor mij de doodsklok schallen,

Dan zijt ge van uw dienstwerk vrij; De klok moog' staan, de wijzer vallen,

Dan zij voor mij de tijd voorbij!"

1) Vertaling van Ten Ka te.