IDEAAL EN "WERKELIJKHEID.

door de beide groote wijsgeeren der Griekscbe oudheid naar de twee zijden is beantwoord geworden , zooals dan ook op de beroemde schilderij van Bafaël, de School van Athene voorstellend, Plaio staat afgebeeld wijzend ten hemel, terwijl Aristoteles naar de aarde ziet. Wie over ideeën spreekt, kan het niet laten om Socrates' grooten leerling te noemen; immers deze is de groote dichter der ideënwereld, de profeet van de wereld der onzichtbare dingen, waarvan deze zichtbare wereld slechts een doffe schaduw, een mat afschijnsel verdient te heeten. Den grond van al het bestaande, de wezenlijkheid van de onderscheidene bestaansvormen dezer aarde, moet gij volgens Plato niet op die aarde zelf, maar in de hoogere wereld der ideeën zoeken. Die ideeën zijn bovendien zonder eenig gebrek en bezitten alle volkomenheid. De hoogste idee is de idee van het goede, die als de zon in het rijk der ideeën schijnt als oorzaak van alle zijn en alle kennis en door den wijsgeer met de hoogste godheid schijnt gelijkgesteld te worden. Aristoteles heeft gewichtige bezwaren tegen deze voorstelling, waardoor het wezen der dingen buiten die dingen zelf bestaat als voorbeeld, dat zij hebben nagevolgd of in ieder geval als iets, waaraan zij op de een of andere wijze deel hebben; ook hij erkent iets wezenlijks, iets, dat aan het bestaan ten grondslag ligt, een objectieve realiteit, maar zoekt haar niet buiten, doch in de dingen zelf. Er moge dan groot verschil tusschen beiden bestaan, zoowel de een als de ander bedoelt met de idee toch het eigenlijke wezen der zaak; dit wezen is in de tastbare werkelijkheid te vinden en vormt er den grond van volgens Aristoteles; volgens Plato is wat ons oog aanschouwt niet het eigenlijke wezen der dingen, maar een voorbijgaand afschijnsel daarvan. Als zoodanig ligt echter de idee altijd buiten ons bereik, en is,voor onzen geest steeds iets afgetrokkens.