EN DER ZENDING IN OEGANDA.

jonge man van 18 a, 20 jaren. Hoewel hij nu en dan aan het onderwijs der zendelingen had deelgenomen, was bij de troonsbeklimming zijne gezindheid jegens hen verre van vriendelijk. Mackay schrijft, dat hij het gebrek van alle negers deelt. Hij is ijdel, daarenboven wispelturig en wraakgierig; en, als hij zich te veel heeft overgegeven aan het rooken van hennep, in het minst niet in staat zich zelf te beheerschen. Wat was van zulk een man voor de zendelingen te verwachten? Reeds bij de eerste audiƫntie , waartoe zij werden uitgenoodigd, eischte hij geweren, kruit, een huis en vele andere zaken. Hij wilde, dat de witte paters zouden terugkeeren in zijn land. En toen de protestantsche zendelingen hem onder het oog brachten, dat dezen hunne tegenstanders zijn, beval hij Mackay andere blanken tehalen. Juist was er bericht ontvangen, dat twee of drie zendelingen op weg zich bevonden naar Oeganda. Mackay maakte van 's konings bevel gretig gebruik om hen te gemoet te reizen, doch keerde onverrichterzake terug. Hierover verstoord ontbood Moeanga uit Oekoembi witte paters. Dezen gaven gaarne aan de uitnoodiging gehoor en in den zomer van 1885 keerden de roomsche zendelingen naar Oeganda weer, dat zij voor 2'/2 jaren moedeloos hadden verlaten.

's Konings eerste optreden tegenover de prot. zending was derhalve verre van bemoedigend. Allerlei oorzaken hebben er toe bijgedragen, dat zijne prikkelbare stemming toenam. Daar was in de eerste plaats de invloed der heidensche partij aan het hof, die het hoofd begon op te steken en gaarne alle vreemdelingen, vooral de blanken, uit het land wilde verwijderen. Men fluisterde den koning in, dat de Engelschen het volk van hem aftrokken. Als het eenmaal tot eene botsing zou komen, zouden velen zich scharen aan de zijde der zendelingen, die nu

36*