IN HET LICHT DER INWENDIGE ZENDING.

bend meisje het woord verneemt: „Dan zijt gij een zeer, zeer goed mensch," antwoordt hij: „Dat zegt niets, dat is zoo mijn aanleg. Geboren wordt men wel daarmeê nog niet; men komt er toe door de verkeerdheid onzer maatschappij — maar men moet voor het verkeerde een zin hebben." Derhalve zijn een aangeboren zin en de opvoedende macht van verkeerde verhoudingen de bronnen der zedelijke goedheid. Maar opdat wij niet zouden meenen , dat die goedheid het werkelijke, zedelijke tegenovergestelde van de slechtheid zoude zijn, leeren wij in „Die Ehre" van den graaf, die zijn vriend troost: „Mijn vriend, veracht de uwen niet, alsof zij slechter zouden zijn dan gij en ik; zij zijn anders, dat is 't geheele verschil." Zoo is natuurlijke aanleg, en de óók als natuurkracht werkende invloed der omstandigheden ook hier de bron van 't verschil in zedelijken toestand, en daarmeê lossen zij zich natuurlijker wijs op in bloote variëteiten van de ééne menschennatuur, gelijk de liederlijke kunstenaar in „Sodoms Ende" het cynisch uitdrukt: „Beesten zijn wij allen; het komt er maar op aan, dat onze huid fraai gestreept is." Indien onze dichters zoo inconsequent waren, dat zij van dat standpunt uit ons wilden verbeteren ; indien zij geheel vergeten konden, dat het naturalisme volstrekt geen vrijen wil des menschen kent, die zich verbeteren kan, dan zal men moeten toestemmen, dat een fraaier gestreept zijn van het beest mensch, dien zij dan toch konden verkrijgen, al dien arbeid der liefde niet waard is. Maar de roeping van den dichter is niet ons beter te maken. Hij dicht, stelt voor, wat zijn geest hem in het leven, als het voorstellen waardig, te aanschouwen geeft, zonder zedelijke of onzedelijke bedoeling. Door zich geheel daarvan te onthouden, laat hij het zedelijke en onzedelijke in zijn werking volkomen vrij. Gij zult vragen: hoe werken dan die tooneelstukken door zich