DRIEËRLEI GROOTHEID.

wij wenschen van u te vernemen, welk bewijs voor zijne veroordeeliug Voltaire zou hebben geleverd, als bij zich verwaardigd had het bekend te maken. Misschien kunnen wij zelve het begrijpen uit de dorre logische, bloot verstandelijke methode, welke hij ook in de bestrijding van andere Gedachten volgt, maar beter nog zal het zijn, dat wij een zijner wetenschappelijke geestverwanten uit deze laatste helft onzer eigene eeuw hooren, die wel zoo goed was zijne bezwaren te laten hooren. Eenige jaren geleden toch gaf de correspondent van het Instituut J. Tissot een werkje uit (47), waarvan reeds het motto op den titel weinig vleiends voor Pascal doet vermoeden, want het verklaart dat „dwalingen des te zorgvuldiger moeten worden aangetoond, naarmate van het gezag, waardoor zij geheiligd worden j" en het voorbericht klaagt er over, „dat de groote verdienste van den schrijver in Pascal al te gemakkelijk heeft doen heenloopen over den denker en dat de laatste al te veel gezegend is geworden met de uitnemende eigenschappen van den eerste." Nu komen in het werkje zelf achtereenvolgens vele Gedachten voor het gericht, en ook de onze (48). „Is er" — zoo vangt het vonnis aan — is er afbeelding en overeenkomst mogelijk waar men niets ziet dan verschil?"

En vervolgens, „is er dan een afstand tusschen dingen, die noch in de ruimte noch in den tijd zijn, gelijk de liefde en den geest, die tot geene gemeenschappelijke soort behooren, althans niet uit het gezichtspunt waaruit men ze beschouwt?. ... De waarheid is dat het woord afstand in oneigenlijken zin is gebruikt, dat het gesteld is voor verschil... Ook bestaat er geene verhouding om deze andere reden, dat er hier een grooter oneindig zijn zou dan daar. ... Er zouden boekdeelen noodig zijn om licht te laten doordringen in deze zonderlinge vergelijkingen."