HET BEHEER DER KERKKLIJKE GOEDEREN.

zaken van beheer, dan had men beroep op de staten der provincie, aan welke ook machtiging gevraagd moest worden om tot het onderhoud der kerk en kerkedienaars belasting te heffen. Vóór het doen van de rekening werd de gemeente behoorlijk hiervan verwittigd, opdat men in de gelegenheid zou zijn om zijne bezwaren, zoo die bestonden, kenbaar te maken.

Van de zijde der kerk berusstte men in die regeling van het beheer. Ieder was overtuigd dat in de gegeven omstandigheden het belang der kerkelijke goederen het best door de regeering behartigd kon worden. De maatregelen door haar genomen tegen vervreemding en verduistering mochten niet altijd de gewenschte uitwerking hebben, zeker is het toch dat de kerkelijke gemeenten in het geheel geene macht bezaten om den roof tegen te gaan, vooral niet, wanneer die door aanzienlijke en hooggeplaatste personen gepleegd werd, van wie de gemeenten in menig opzicht afhankelijk waren. Viel het zelfs moeijelijk aan het collegie van de ridderschap en afgevaardigden der stemhebbende steden om van sommige patronen den inventaris der kerkegoederen machtig te worden, geheel ondoenlijk zou het geweest zijn voor de gemeenten. Bovendien waren de gemeenten niet georganiseerd als nu, en hadden te zeer den bijstand en de bescherming noodig van hen, die het beheer al vaak in handen hadden. Wij vinden dan ook geene klachten over de bevoegdheid der regeering tot beheersregeling ingebracht, of pogingen door de kerkdijken aangewend om zich het beheer toe te eigenen. In de synode te Wesel (1568) werd wel bepaald en noodig geacht om nevens ouderlingen en diakenen „andere goede, vroome en trouwe „mannen met voorzichtige keuze op te zoeken , die bezig „zouden zijn om op te gaderen de gagie der predikanten „en wat voorts tot gebruik des kerkendienst van noode