HET BEHEER DEK KERKELIJKE GOEDEREN.

palen zou tot zijn grondwettig toezicht op de verschillende gezindten. Een gevolg van die overtuiging was een ministerieel schrijven aan de Synode dd. 1 Juli 1842, hetwelk eene verandering openbaar maakt in de tot dusver gevolgde zienswijze der regeering. Dit schrijven hield onder anderen in: „dat het, noch met de bepalingen der Nederlandsche grondwet, noch met de bedoelingen der regeering zou overeenkomen, dat dezelve zich een jus in sacra zoude aanmatigen, noch zelfs eenig jus circa sacra uitoefenen, buiten de bestaande reglementaire verordeningen, en de algemeene bevoegdheid en verplichting der regeering om te waken voor de goede orde en de veiligheid van den staat; en dat mitsdien alle veranderingen in de bestaande kerkorde voortaan alleen van de kerk kunnen uitgaan, en dus derzelver hoogste vergadering uitsluitend bevoegd is, om, indien zulks noodig mocht bevonden worden, volg ens de bestaande reglementen, de vereischte maatregelen te nemen, of ook, wanneer het belang der kerk verandering dier reglementen vordert, na rijp beraad en wettig kerkelijk overleg, te besluiten, buiten eenigen invloed der hooge regeering, die, wanneer hare bekrachtiging daar vervolgens gevorderd werd, alleen zou hebben toe te zien, dat daarbij niets toegelaten werd, strijdig met de grondwet of met de rust en de veiligheid van den staat." Door déze mededeeling kreeg de kerk de handen ruimer. De Synode, die tot hiertoe veel van een staatcollegie gehad had, werd verheven tot de wetgevende macht onder de waarborgen van het Alg. Reglement, terwijl de staat zich terugtrok binnen de grenzen van zijn grondwettig toezicht. Van nu aan meer onafhankelijk, begon de Synode haar oog te laten gaan over de reglementen, die dringend verandering behoefden, en kwam tot ^het besluit dat zij beginnen moest met eene revisie