HET BEHEER DER KERKELIJKE GOEDEREN,

van het Alg. Reglement. Een tijdsverloop van meer dan 30 jaren, en het daarin meer ontwikkeld kerkelijk leven deden eene geheele herziening wenschelijk achten. Reeds was men hiermede bezig, toen de grondwetsherziening van 1848 plaats greep, die aan eene meer vrijzinnige opvatting van het verband tusschen kerk en staat uitdrukking gaf. Terstond maakte de Synode tot haren arbeid van herziening van de aangebrachte verandering gebruik, en nog in hetzelfde jaar stelde zij een gerevideerd Algemeen Reglement voorloopig vast. Belangrijk is dit Synodale stuk, omdat het uitging van het beginsel der selfstandigheid van de kerk tegenover den staat, en in verband hiermede van haar zelfbestuur en zelfbeheer.

Ten aanzien van het beheer der kerkelijke goederen had de Synode de noodige maatregelen voorgedragen. Zij achtte zich hiertoe bevoegd, op grond, dat de kerk in het regelen van hare inwendige belangen vrij is van het staatsbestuur en aan haar dus de vrije kerkelijke administratie over hare goederen toegekend wordt. De belangen dier administratie niet minder dan die van de diaconale bezittingen zijn ten nauwste met de zorg van den kerkeraad verbonden, weshalve aan dit plaatselijk collegie het bestuur en beheer der gezamenlijke gemeentegoederen wordt opgedragen. Bij den kerkeraad behooren de administrateurs der kerkelijke goederen , aan wie bg speciaal reglement, hunne plichten worden voorgeschreven. Gekozen door de bevoegde mans-lidmaten der gemeente uit een viertal, door den grooten kerkeraad voorgedragen, zijn zij rekenplichtig aan den kerkeraad, onder toezicht van eene classicale commissie van bestuur. Omtrent de gemeenten waar de vaste kerkelijke inkomsten geheel of grootendeels voortvloeien uit eigene middelen van bijzondere personen of die in anderen exceptioneelen toestand verkeeren, zullen later bepalingen gemaakt wor-