HET BEHEER DER KERKELIJKE GOEDEREN.

geene andere wijze beter, krachtiger en goedkooper kan zijn, en dat de staat niet onverschillig mag wezen omtrent een eerlijk en zuinig beheer der kerkelijke fondsen en goederen, straalt ons de landsvaderlijke trouwe zorg van den staat tegen, die de geliefde pupil bij bare meerderjarigheid niet loslaten kan. De Synode was ondankbaar genoeg om deze vaderlijke zorg van de regeering niet op den hoogsten prijs te stellen. Zelfs ging zij er toe over om, nadat bezwaren ingekomen waren tegen de invoering van het Eeglement met die reserven, waaronder er gevonden worden, die met de zelfstandigheid der Hervormde kerk en de handhaving harer rechten en het beheer harer goederen strijdig schenen, zich rechtstreeks tot den koning te wenden met de verklaring, dat zij de beperkingen zóó verstond, dat daardoor geenerlei rechten der Hervormde kerk, aan onze tegenwoordige grondwet ontleend, gerekend kunnen worden eenigermate verkort te zijn, en zich geroepen achtte al de haar wettig toekomende rechten zich voor te behouden. Tevens betuigde zij dat het haar niet ontgaan was, dat de regeering de rechten der Synode niet erkennende, ze daarom niet ontkend heeft. En hoe de Hooge kerkvergadering zich gebonden achtte door de straks genoemde reserve met betrekking tot hare plannen omtrent het beheer, bewijst het feit, dat zij aan hare Commissie de taak opdroeg om een nieuw concept ter tafel te brengen.

Die vreemde verhouding van den staat tot de Hervormde kerk moest de aandacht trekken. Met klem werd het ministerie deswege geïnterpelleerd op 13 en 18 April 1853, en hoorde het de beschuldiging, dat het wel aan de Eoomsch-katholieken vrijheid gaf om zich te organiseeren, maar die vrijheid beperkte by de Hervormden. De regeling van het beheer kwam echter door dit alles geen stap verder. Van de zijde der kerk geen pogingen