LOUIS COUPEBUS,

Inhoud en vorm blinken bij Couperus uit door frischheid en nieuwheid; men voelt aan alles, dat men met een geheel oorspronkelijk talent te doen heeft. Psychologische romans zijn er altijd in de wereld geweest. Geen schooner voorbeelden er van, dan de „Werther" van Goethe en de „Adolphe" van Benjamin Constant. Frankrijk is als het ware in deze eeuw met zielkundige romans overstroomd. De werken van Bourget, Henri Beyle, Flaubert, de Goncourts, Laforgue, Dujardin en Barrès behandelen allen de zielkundige artistieke ontleding van allerlei, gewoonlijk ziekelijke, gemoeds toestanden. Wat Holland betreft, is Couperus de beroemdste vertegenwoordiger dezer school, die tevens voeling houdt met de leer van het naturalisme. Zijn scheppings-kracht is zeldzaam, zijn visie als van een ziener. Hij schept met het grootste gemak eene denkbeeldige wereld en bevolkt haar met tal van individuen, die geen ledepoppen zijn, maar karakters, die men meent te kennen en telkens meent terug te vinden.

Behalve zijn nieuwe methode van uiterst fijne analyse en zijn scheppend frisch zien van allerlei banale toestanden, is merkwaardig zijn macht over de taal. Hij hoort, wat hij schrijft, Het is alles even klankrijk en klaar. De rythme der volzinnen is een muziek van de lieflijkste cadans. Zijn vindingrijkheid is groot in hot smeden van nieuwe taalvormen. Uit overdreven weerzin tegen versleten uitdrukkingen , uit afschuw van de muffe banaliteit der Muze, uit behoefte aan een scheppende woord-kunst, die als met een tooverslag de verveling van de afgezaagde litteratuur moest opruimen, heeft de generatie van 1880, de school van den Nieuwen Gids, in revolutionnaire overspanning, nieuwe woorden gemaakt, die door geen schepsel begrepen werden; maar Couperus heeft, zijne betrekkelijke zelfstandigheid tegenover de