LOUIS COUPERUS.

lachen om dit tafereel, de laatste tot groote ergernis van Mathilda, welke haar veters maar niet vermocht vast te strikken, en mevrouw van Erlevoort riep Otto en Etienne, die, gerokt en reeds geoverjasd, de trap afkwamen, binnen om het schouwspel te zien.

— Kom er meè in, oom Eetje, kom er meê in, toe, kom er in! schreeuwde Johan, maar Etienne bedankte voor de eer; hij was nu veel te mooi om zoo te ravotten, hoor.

— Je bent om te schaken, Freddy! zeide Otto glimlachend.

— Om weg te blazen, niet waar, pf . . . t. .. Maar Tilly, ben je nu nog niet klaar met die veters?

— Ach wat, Freddy, je staat geen oogenblik stil!

Tilly was ten laatste klaar en iedereen was klaar en mevrouw van Erlevoort ging reeds de trappen af, daar het rijtuig juist gekomen was.

— Kinderen, nu in bed blijven, en niet rondloopen in de kou! riep Mathilde met gezag, terwijl Frédérique zich met Martha's hulp in haar sortie hulde, Otto belastte met een waaier en Etienne met een handschoen.

— Kom Freddy, mama is al lang naar beneden, zeide Otto en sloeg met den waaier ongeduldig op zijn hand.

— Freddy, heb je niets vergeten? vroeg Mathilda.

— Zeg, waar is je tweede handschoen, Freddy, of trek je er maar een aan, riep Etienne luid, om zich in het rumoer, dat de kinderen steeds in bed maakten te doen verstaan.

— O, wat maken jullie me allemaal geagiteerd! ... Ik heb hem al half aan, mijn tweede handschoen! Martha, mijn zakdoek! Dank je, alles klaar? Goed! Nu adieu, dag kleine schatten ....

— Freddy, je vergeet wat! riep Etienne.

— Wat, ach wat dan . . . .?

— Je parapluie, hier!

— Flauwe jongen .... Mama zit zeker al in het rijtuig te wachten en jij houdt me op met flauwiteiten! Nu adieu, dag Tilly, dag lievelingen, ja Otto, ik kom al ... . Dag Tilly, dank je voor je hulp. Dag Martha.