LOUIS COUPERUS.

tuurlijk verloopen is, maar, te midden van de dêsordres de jeunesse, de goedmoedigheid van een New-Foundlandcr heeft mogen bewaren. Bertie teert als een parasiet op zijn makker, rookt op diens kosten havanna's van twee shilling, baadt zich in rozenwatertjes en geniet met zijn vriend de délices der ongebondenheid, in gezelschap van Londensche Vernissen. Wat is nu het schoone, maar droevig melancholieke in dit boek?

Het is dit, dat aan dit monster, dezen minotaurus van het fatalisme, opgeofferd worden: Frank, de weldoener, Eve, diens bruid, die hij op een reis naar Noorwegen leert kennen, en Sir Archibald Rhodes, haar oude vader, die opgaat in zijn eenig kind. Bertie weet namelijk, dat het uit zal zijn met zijn lui en lekker leven, als het engagement van Frank en Eve aanblijft en hun huwelijk tot stand komt. Griezelig zijn de infernale berekeningen van den slechtaard, om Frank en Eve van elkaar gescheiden te krijgen. De verrader weet, door de schandelijkste insinuaties, twijfel te doen rijzen in het hart van het meisje, door verdachtmaking van Frank, aan wien hij alles te danken heeft.

Hij fluistert tot Eve telkens: „Bc hoop datje gelukkig worden zult!" — Hij koopt een grisette om, om bij het uitgaan van een concert in het Lyceum, Frank veelzeggend te groeten, terwijl hij met Eve gearmd loopt. Hij bezoldigt den huisknecht van Sir Archibald, liefst met geld van zijn slachtoffer, om de brieven te onderscheppen, waarin Frank zich, na de verbreking van hun engagement, met Eve wil verzoenen.

Het plan gelukt. Smartelijk mooi is de strijd van Eve, als zij haar bruidegom niet meer vertrouwt en den raad van haar vader wil inroepen, maar deze, — natuurlijk ook weer een treurig exemplaar uit de elegante wereld, — uit zoogenaamde kieschheid, zijn dochter niet schijnt te