KRONIEK.

het Koninkrijk Gods, en dat in het officieele optreden van Brittanië naar buiten zoo weinig of niets van den invloed des Christendoms bespeurd wordt. Wanneer wij lezen van die duizende leerlingen der Zondagscholen , van die schatten besteed voor bijbel- en traktaatverspreiding, van de macht, welke wordt uitgeoefend zoowel door de Staatskerk als door de dissenters — dan vragen wij ons zeiven dikwerf af: waarom blijft ondanks dat alles de politiek van Brittannië onveranderlijk hetzelfde egoïstische onoprechte en onedelmoedige karakter behouden? Groeit er dan nooit eens een geslacht op uit al die scholen met den bijbel, uit al die laag- en hoogkerkelijke colleges, dat den plompen Mammonsdienst in den ban doet, en een hart toont te hebben voor gerechtigheid en goede trouw? Edele Christenen, mannen en vrouwen, hebben in de engelsche taal zulke treffelijke dingen gezegd ; zendelingen blakende van ijver prediken onder Engelands vlag het Evangelie met de grootste opofferingen; maar zij, die Engeland regeeren, volgen allen één staatkunde van zelfzuchtige berekening, van hooghartig verachten van den zwakken.

Is dan al dat „werken" op Zondagscholen, al dat organizeeren van bidstonden, van pray er-meetings, en drawingroom-meetings, en wat al werkzaamheden meer, die men zelfs in ons land tracht over te planten, een bloot werktuigelijke arbeid, a matter of Cusines, een werk van gewoonte, dat bijna volmaakt is georganizeerd, maar dat juist in die organizatie óók zijn wereldsch karakter vertoont? Het is ons niet duidelijk, waarom er van al die gebeden, niet zóóveel kracht uitgaat, dat de hooge Regeering des lands niet durft doen wat zij doet. Misschien zou Engelands politiek nóg meer egoïst zijn, dan zij is (al is dat moeielijk) indien het christelijk beginsel zich niet deed gelden, maar liberale en conser-