DE EERSTE APRIL.

makkers, alleen het lachen voorbehouden. Met deze meerderheid dient hij niemand, dan zijne eigene ingebeelde persoonlijkheid. Hij bevordert het gevaar dat wij nog meer wantrouwend tegenover elkander ons afsluiten, dan reeds het geval is, en vermeerdert noodeloos de teleurstellingen, die er toch reeds zoovelen zijn.

Toch kan ook dit plagen zijne nuttige zijde hebben. Wijzen kunnen het in toepassing brengen met eene opvoedende bedoeling.

Wij moeten misschien den jongeren, door eene kleine fopperij, die wij straks ophelderen, wel eens doen gevoelen, dat zij in eene wereld leven, waar niet alles is wat het schijnt, en waar veel gezegd wordt, dat anders bedoeld is, dan het Hinkt. Zoo leeren zij, dat goed vertrouwen toch niet altijd willens blind moet zijn, dat men moet nadenken, eer men handelt en dat men op een onbekenden weg voorzichtig moet wandelen.

Enjoor kleinere en grootere wijsneuzen, die meenen dat zij alles doorgrond hebben en aankunnen, is het misschien wel eens gezond, dat zij uitgestuurd worden op een vergeefsche boodschap, die nadenken hun had kunnen sparen, als men hen bijv. naar den apotheker zendt om een potje muggenvet of naar den melkboer om een kannetje duivenmelk en naar de leesbibliotheek om de geschiedenis der Ouders van Adam en Eva, of welke dwaze bestellingen men meer voor dezen dag verzonnen heeft. Als zij maar niet te boos worden, of hen te boos maken, die men met hen lastig valt; er is reeds zooveel disharmonie in deze wereld.

Dat list die te foppen weet, een geoorloofd wapen is der zwakheid, leert Bilderdijks meergenoemd gedicht.

Eeinje de Vos zoekt Koekeloer den haan door vleierij te bedriegen en vertelt hem, hoe mooi zijn vader zingen kon: