ANTWOORD AAN DR. F. W. MERENS.

brief, welke kennelijk doelen op gezegden of handelingen van anderen en volstrekt geen betrekking hebben op mijn referaat, zal ik dan ook maar laten rusten. Vooral dan, wanneer ook de Confess. Ver." er geheel niet mede in betrokken is.

Al dadelijk verblijdt het mij in het begin van uw „open brief' te lezen, dat het uw wensch is, dat „misverstand en verkeerde beoordeeling" moge weggenomen worden. Of ik deze door mijn antwoord zal kunnen wegnemen, durf ik niet zeggen, maar dit is zeker, dat misverstand en verkeerde beoordeeling ontstaan, zoo men enkele personen voor het geheel neemt; iets waarvan uw „open brief'' m. i. niet geheel vrij is.

Wat ik met mijn „geestverwanten" dan „schijn te meenen", dat vindt gij uitgedrukt in de statuten der „Confess. Ver.", althans voorzoover die geestverwanten lid van deze vereeniging zijn.

Zij, die lid van deze vereeniging zijn hebben hun gevoelen uitgedrukt in de statuten der vereeniging of daarmeê instemming betuigd, door zich bij deze vereeniging aan te sluiten. Ik bedoel hun gevoelen ten opzichte der hedendaagsche kerkelijke toestanden. Anders vindt gij hun gevoelen uitgedrukt in de belijdenisschriften der Kerk, waarvan zij lid zijn. Iets wat hun zeker nietten kwade kan worden geduid.

Welnu in bedoelde statuten lees ik juist niet, dat de „Confessioneelen" (kortheidshalve gebruik ik dezen m. i. niet geheel juisten naam) verwachten, dat zeker „gulden tijd'' van 1618 zal wederkeeren. Ieder, die met de geschiedenis onzer Kerk bekend is, weet dat ook toen niet alles rooskleurig was en wie het niet mocht weten heeft slechts het wel bekende werk van Dr. S. D. van Veen te lezen.

Dat de Ned. Herv. Kerk ook reeds vóór 1816 in ah-