OTEE HET GEBREK AAN GELOOFSVERZEKERDHEID , ENZ.

Maar laat mij van de algemeen werkende oorzaken» waaronder ook ongezonde lectuur nog wel mag genoemd worden, komen tot de individueele toestanden. Geloofsverzekerdheid is een product van verscheidene factoren, maar de eerste en voornaamste daarvan is natuurlijk het geloof zelf, dat geloof, dat de ziel met Christus verbindt, zoo nauw als de bruid aan den bruidegom verbonden is. Dat geloof is hier de conditio sine qua non. ») De, „fides quae creditur"2) zal nooit andere dan uitwendige vruchten kweeken. Alleen de „fides qua creditur" s) kan innerlijke vruchten voortbrengen als de geloofsverzekerdheid is. En dat waarachtige, levende geloof is niet iets, waarvan men zich onbewust blijft. Tegen eene imitatie van de Eoomsche „fides implicita" 4) moet ernstig gewaakt worden. Zij komt niet zelden voor. Men stelt zich zoo licht tevreden als men maar onder de belangstellenden geteld wordt; geeft zich op grond van het een en ander, dat ook bij de ware geloovigen gevonden wordt, over aan eene valsche gerustheid, die met geloofsverzekerdheid soms eene zeer bedriegelijke overeenkomst vertoont; en zet zich over den eisch van geloof en bekeering heen met redenen, nu aan eene averechtsche lijdelijkheid ontleend, dan weder in tegenovergestelde richting gezocht. De geloofsverzekerdheid beschouwt men daarbij dikwijls — ook in Eoomschen trant — als eene stervensgenade, die voor de stervensure bewaard wordt, en alsdan ook wel geschonken zal worden; terwijl toch van het Paradijs

1) De allernoodzakelijkste voorwaarde.

2) Het geloof, dat de geopenbaarde of door de kerk beleden waarheden beaamt.

3) Het geloof des harten.

4) Ben geloof, dat ondersteld wordt op grond van 't ontbreken der bewijzen dat het er niet is.