WAT BETEEKENT ABT. £ AL. 2 VAN HET

Synodale Vergadering i) werd zulk een woord niet vernomen. Het Artikel werd, na eene kleine wijziging, in alinea 4, in zijne nieuwe redactie gearresteerd. 2) Voor allen stond het vast, dat dit Art. de bedoelde bepaling niet behoefde te bevatten, daar zij reeds vervat was in Art. 6 al. 2 Alg. Regl.

Wil men hiervan het afdoend bewijs?

De Synodale vergadering van 1875 geeft het.

Deze vergadering was de eerste, welke gehouden werd na het in werking treden (31 Maart 1875) van het gewijzigde Art. 56 Alg. Regl. Tot deze vergadering had als lid moeten opkomen de Heer Huysers, die echter door ongesteldheid verhinderd was. Hiervan had de President van het Prov. Kerkb. van Groningen bericht ingezonden, en daarom was de secundus Douwes als lid opgetreden.

Deze uitnemende canonicus had niet geaarzeld, aan de oproeping gehoor te geven, ofschoon hij zelf in de Synodale vergadering van het vorige jaar had deelgenomen aan de bediscussieering en arresteering van Art. 56 Alg. Regl., waarin de bepaling aangaande het optreden van den secundus, wanneer de primus belet werd zich naar de Synode te begeven, was weggevallen. De oproeping van een secundus kon dus niet meer geschieden naar Art. 56. Zij vond haren grond alleen in Art. 6 al. 2 Alg. Regl, hetwelk, al was Art. 56 veranderd , ongerept was gebleven. Naar dit Art. trad de secundus Douwes op. Want zijn primus werd door ongesteldheid verhinderd, om de Synodale vergadering bijtewonen. En dit was tijdelijke ontstentenis.

Dit feit van Douwes' optreden brengt den laatsten slag

1) Ibidem, bl. 347—349; 360—367; 372—376.

2) Ibidem, bl. 374.