ALG. BEGL. VOOB DE NED HEBV. KEEK?

hem optreedt als gewoon lid. Doch het gezond verstand zegt, dat deze verhindering bij tijds moet zijn medegedeeld, om den secundus, die toch niet achter de deur staat, te hunnen oproepen. Wordt een primus kort vóór of op de vergadering ongesteld, dan is er geene mogelijkheid, om den secundus opteroepen. Welnu, deze onmogelijkheid bestaat bij de naleving van de Artt. 15, 16 en 18 Regl. v. O. en T. enz. Want al weet men van te voren, dat er onder de leden van het bestuur leden zijn, die van de tuchtzaak niet mogen kennis nemen, (Art. 15 en 16) zoo moeten zij toch ter vergadering worden geconvoceerd. Immers Art. 17 schrijft voor, dat zoodanige leden gedurende de behandeling, de beraadslaging en de vaststelling der uitspraak de vergadering moeten verlaten.

Nu ik de zaak, waarover deze studie gaat, met vereischten tijd heb kunnen onderzoeken en overdenken geef ik mijne stem niet meer aan hetgeen te lezen staat in de Bijl. van de Syn. Hand. 1895 bladz. 291, namelijk, dat Art. 18 Begl. v. K. O. en T. enz. eene uitzondering maakt op den algemeenen regel in Art. 6 al. 2 Alg. Begl. vervat. ') Er is tusschen deze 2 Artt. volstrekt geen strijd. De algemeene regel is en blijft: de secundi moeten opgeroepen worden, mits dat hiertoe de vereischte tijd besta.

1) Ds. Ham schijnt te meenen, dat men in de vergadering van Synode en Syn. Commissie tijds genoeg krijgt, om elke kwestie, waarover men heeft te rapporteeren, grondig te bestudeeren. Ware hij eens lid, dan zou hij dit anders leeren inzien. Gelukkig, indien de conclusie volkomen wettig is, al moge er in de adstructie iets voorkomen, dat niet of minder juist is. Gelukkig dus, dat Ds. Ham geen lid is geweest van de vergadering der Alg. Syn. Comm. van Mei 1895. Want hij zou niet alleen eene adstructie maar ook eene conclusie hebben voorgestaan, welke volkomen onwettig waren.

En wat de bedoelde adstructie in zake Art. 6 al. % Alg Begl. betreft,