DE VOKSTIN VON GALLITZIN

met nadruk aan, dat er in den mensch is een redelijke en vrije kracht, die onafhankelijk is van het lichaam, gelijk er in de natuur een redelijke kracht werkt, die onafhankelijk is van de stof.

Men vindt over 't algemeen in de genoemde geschriften van Hemsterhuis wel enkele nieuwe en vernuftige denkbeelden, maar er ontbreekt gloed aan, en welsprekendheid. Ze zijn mat en koud. Dat is anders geworden — sinds hij de vertrouwde vriend is geworden van de vorstin von Gallitzin. Zij had hem meermalen te 's-Gravenhage op partijen ontmoet, en met hem van gedachten gewisseld. Ziedaar nu een geleerd, een beschaafd, een denkend man, maar geen atheïst, en geen materialist, en die iets verstond van haar hooger aspiraties, en kon geven (wellicht!) wat zij behoefde.

In 1774, Hemsterhuis was toen 43 jaar oud, en de vorstin 26, heeft zij hem verzocht haar leermeester te worden. Zooal niet dagelijks dan toch tallooze malen heeft onze filozoof zyn schreden naar Niet thuis gericht, en hij was er altijd een welkome vriend. Ofschoon dus de omgang tusschen deze beide menschen vertrouwelijk is geweest, heeft nooit iemand een van hen beiden verdacht van iets oneerbaars of onzedelijks. De betrekking, welke tusschen hen bestond, was zooals men dat gewoon is te noemen een platonische liefde. Het was iets anders dan vriendschap, maar vreemd aan het sexueele. Het was een vereeniging van twee zielen. Een fyzieke band, zegt Hemsterhuis, is onvolkomen en voorbijgaande, want niets verschilt zoozeer van de ziel als de stof, en twee zoo ongelijksoortige substanties kunnen nooit geraken tot die duurzame en volkomen vereeniging, welke een volmaakt geluk aanbrengt. Wel kan de ziel te dezen aanzien zich een oogenblik gelukkig wanen, waar zij een fyzieke vereeniging sloot — maar de weerzin, die er