DB VORSTIN VON GALLITZIN.

opvolgt, bewijst, dat zij niet verkreeg wat zij zocht. Wat wij gewoonlijk liefde noemen is slechts een noodlottige impuls, een blinde natuurkracht, die de instandhouding van het soort beoogt. De ware liefde vereenigt de zielen, die hoe langer hoe meer op elkander gelijken willen, om hun geluk dès te volkomener te maken. In dien zin zijn liefde en vriendschap één. In zijn Aristée verhaalt Hemsterhuis hoe zijn held in Philarèthe meende gevonden te hebben alles wat zijn ziel kon gelukkig maken. Doch „le désir physique" kwam de liefde verderven en verwoesten. „Wij durfden elkander niet meer aanzien. De onschuldige en reine Philarèthe bestond niet meer, en ik was een mensch gelijk, die, na de altaren ontwijd te hebben, meent dat de wrekende goden hem vervolgen."

Door Hemsterhuis werd wat Plato, in zijn Symposion, zegt van de ideale liefde tusschen mannen, toegepast op zijn verhouding tot de vorstin v. Gallitzin. En wederkeerig zag zij in hem een vriend, aan wien haar ziel verbonden was, door een band, dien geen tijd kon vernietigen. Het genot, dat haar omgang opleverde, was niet zinnelijk maar intellectueel en aesthetisch. Men had een welgevallen in elkander's schoone, verstandelijke hoedanigheden. Hemsterhuis werd Socrates, en de vorstin Diotima. Gehuwde menschen beschouwde Hemsterhuis als dieren, „die aan 't algemeene welzijn zijn gewijd''en de vorstin schrijft in haar dagboek: „Ik ben altijd tegen de liefde op mijn hoede geweest, omdat zij in deze wereld niet eeuwig is of zijn kan, en omdat ik nooit aan mechanische of voorbijgaande hartstochten waarde heb gehecht. Maar met de vriendschap is het anders; naar mijn overtuiging kan deze natuur-echt zijn werkingen uitstrekken tot over 't graf.''

Wij willen niet vergeten, dat wij ons hier verplaatst