DE HEILIGE GESCHIEDENIS EN HET GELOOF.

Wij nemen het waar aan ons zeiven, in welken hoogen ernstigen zin de geschiedenis niet voorbijgaat. Zij treedt te voorschijn uit de persoonlijkheid, en keert ook weder met een blijvende werking in haar terug, en werkt als haar vrucht datgene, wat wij zeiven zijn en blijven. En vooral de heilige geschiedenis, welker oorzaak de eeuwige God is, is niet voorbij gegaan, maar vormt veeleer met eeuwige kracht den grond, waaruit de nieuwe daad Gods geboren wordt, die ons thans regeert, bewerkt, verkwikt, verlost. Met den tegenwoordigen God blijft ook het goddelijke werk voor ons tegenwoordig; met den bij ons zijnden Christus is ook zijn werk als Heiland bij ons. — Men komt niet tot de werkelijkheid, wanneer wij ons de betrekking tusschen het verleden en het tegenwoordige alleen voorstellen als bestaande in een idee, die wij uit de geschiedenis leeren kennen.

Wel kan dat een hulpmiddel zijn, waardoor wij hetgeen is geschied verbinden met en vastknoopen aan ons eigen leven. Wij zeggen: gelijk God Israël heeft geroepen, zoo heeft Hij ook de christenen geroepen; gelijk Hij daar in genade en oordeelen zijn bestuur heeft uitgeoefend, zoo oefent Hij het uit ook onder ons; gelijk Jezus voor den melaatsche stond met zijn Heilandsmacht, zoo betoont Hij zich ook onder ons; gelijk Hij den moordenaar aan 't kruis vrijsprak, zoo spreekt Hij ook ons vrij. Maken wij echter de idee geheel los van de daad, als ware gene alleen het onvergankelijke, zoo is er altijd nog een onhistorisch element in onzen gedachtengang achter gebleven, dat storend werken kan. De heilige geschiedenis is niet alleen een verzameling van voorbeelden voor groote en ware gedachten — maar zij is de levenswekkende macht. Tusschen hetgeen God deed en heden doet, en eenmaal doen zal, werkt en regeert een onafgebroken en innig verband van de strengste en krach-