K E O N I E K.

ziet men eerst duidelijk wat die door zoo velen geprezen kerk is, en van een volk maakt. Daar ziet men, niet in een beeld uit het verleden, maar uit het heden, hoe onverdraagzaam, hoe onbetrouwbaar, hoe dweepziek, hoe door-en-door heidensch die kerk van Rome is.

Nog onlangs verscheen er een catechismus door den aartsbisschop van Madrid aanbevolen, waarin „de vrijheid van godsdienst, die der pers en van het onderwijs," met het burgerlijk huwelijk nadrukkelijk veroordeeld worden.

Dat is de roomsche kerk , de echte, de ware. Hier treedt zij op, zoo lang zij haar masker niet durft afwerpen, als verdraagzaam en vrijheidlievend. Hier banquetteeren op congressen roomsche priesters en leeken met geuzen en vrijmetselaars, maar waartoe anders dan om hen te biologeeren , en partij te trekken van hun onnoozelheid ?

Indien het waar is, dat de roomsche kerk bloeit dan zien wij daarin een veeg teeken voor de Christelijke Kerk. Wij blijven nog altijd gelooven, dat de Heer der Gemeente in de 16de eeuw haar vonnis heeft geveld, en zien in haar wereldsche macht en allures geen reden, om dit ons geloof prijs te geven.

En dat het calvinisme bloeit in ons vaderland, (in andere landen staat het niet best er bij, zegt Dr. Kuyper) willen wij aannemen onder dezelfde beperking als den bloei van de roomsche kerk. Inmiddels schijnt die bloei zijn toppunt te hebben bereikt.

Terwijl de gereformeerden vergaderden te Middelburg, woonde de Heer mr. A. F. de Savornin Lohman de conferentie bij te Neerbosch; hij voerde er zelfs het woord, en de vergadering zong hem het laatste vers toe van Psalm 134. De gereformeerden zullen zeggen, dat dit een nieuw bewijs is voor den diepen val des Heeren Lohman. Dit laten wij in 't midden, maar het kan zeker