HEILIGE HEBINNEKlUGEIV,

dragen. Nog hoor ik het, hoe het in onze ooien klonk: De Heer is God — en niemand meer!

of' dat:

Als ik omringd door tegenspoed

Bezwijken moet, Schenkt Gij mij leven.

En als dan het voorgebed werd besloten met het op indrukwekkende wijze uitgesproken „Onze Vader", dan hadden wij bij het hooren van „het woordeken Amen" een dankbaar voorgevoel in ons hart, dat wij het goed zouden hebben. Ds. Beets vierde onlangs zijn 82srtei1 jaardag, en ik hoop, dat hij deze regelen lezen zal, daarom wil ik, om niet te veel te zeggen, mij beperken, en mij bepalen tot de verzekering, dat wij onder zijn prediking onvergetelijke oogenblikken hebben doorleefd; dat wij over sommige van zijn leerredenen, die wij hoorden, nóg telkens spreken (bijv. over een leerrede op een avond in de Domkerk: „Indien iemand den Heer Jezus niet liefheeft, die zij een vervloeking. Maranatha), en dat zelfs zij die met zijn godgeleerde beginselen niet instemden, toch werden geboeid door dat meesterlijk nederlandsch, door die onbeschrijflijk indrukwekkende stem, door die diepe menschenkennis, in één woord door dat eenige waardoor Beets — Beets is.

Dr. van Oosterzee was toen nog te Rotterdam, en trad slechts een enkele reize te Utrecht op. Wij verzuimden dan niet hem te hooren, evenmin als Ds. Hasebroek, wanneer hij, hoewel slechts zelden, te Utrecht den kansel beklom. Ook hoorde ik meer dan eens met groote bewondering den Heer Alb. Béville, den toenmaligen Rotterdamschen Waalschen predikant, die elke maand, meen ik, te Utrecht een beurt vervulde. Zijn welsprekend-