KRONIEK.

degelijker ruil moet wezen, dan het zou zijn, indien ik Roomsen werd.'" l)

Wie lezen wil, hoe roomsche zendelingen het den heidenen aangenaam weten te maken, leze o. a. wat de Heer Bettink t. a. p. verder mededeelt. Hij haalt met instemming dit getuigenis aan: „Wij zien in de Roomsche Kerk slechts een reusachtige karikatuur van het Godsrijk, waardoor helaas nog steeds millioenen menschen verleid en ten verderve gevoerd worden.''

Reeds om die reden kunnen wij ons niet onbepaald verblijden, als heidenen lid worden van de roomsche kerk. Die kerk is te buigbaar, en is dat tegenover de heidenen van oudsher geweest.

Daar komt nog iets "bij: Hoe denkt de roomsche kerk over onze zendelingen? Zij zal er wel zoo over denken als de paus. Welnu in 1880, den 3den December, schreef deze gelukkig feilbare man aan „alle patriarchen, primaten, aartsbisschoppen en bisschoppen der katholieke wereld" o. a. het volgende van protestantsche zendelingen:

„Bedriegers en verbreiders van dwalingen geven zich den schijn gezanten van Christus te zijn. Rijk voorzien van menschelijke hulpmiddelen, plaatsen zij zich op den weg dien de katholieke priester wil gaan. Zij sluipen heimelijk de plaats van den afwezigen priester binnen en stichten scholen tegenover onze scholen. Hierbij zien zij het reeds als een vrucht van hun werk aan, als zij de menschen in korten tijd den weg der zaligheid twijfelachtig maken

„Wij koesteren het vaste vertrouwen, dat allen, die trotsch zijn op hunnen naam van katholiek, deze onze woorden ter harte nemen, en deel zullen nemen aan het

1) Zie Ned. Zendingstijdschrift Jaarg 1896, 4 afl. bl. 193, en Jaargang 1889 bl. 36 v.v.