KRONIEK.

tracht te lokken, om bij den pastoor in dienst te treden.

Wat er in Midden-Java met den heer Toffer en vele zijner gemeente-leden is gebeurd, ligt ons nog versch in t geheugen. Indien de Tijd zulks verlangt, willen wij uitvoerige mededeelingen van de zendelingen aldaar, welke ter onzer beschikking staan, hier mededeelen. Wij meenen echter genoeg gezegd te hebben, om ons verzoek te motiveeren: de Regeering late zelf het cijfer van roomsche bekeerlingsn deugdelijk opnemen, en ga, bij het uitkeeren van traktementen, niet af alleen op de cijfers der geestelijken; en vervolgens late zij nagaan, door welke middelen te Meester-Cornelis en elders protestansche gemeenten verwoest of beroerd worden door roomsche proselietenmakerij.

De ruimte, binnen welke wij hier ons beperken moeten, laat geen verdere repliek, geen mededeeling van meerder feiten toe. Wij hopen, dat onze Oost bewaard moge blijven voor uitbreiding van de macht der roomsche kerk. De waarheid is, dat zij duidelijk bewezen heeft, de heidenen door haar optreden niet gelukkig te kunnen maken. Al huldigen ook wij gaarne den ijver en het gedrag van vele pastoors en zendelingen, wier beeld men dan ook kwistig tooit voor het oog der wereld — het geeft geen recht op bevoorrechting; het wettigt niet de aanstelling van geestelijken zonder grondig onderzoek.

De droeve ervaring dwingt ons, om zoo te spreken. Mocht de Tijd op het hier geschrevene antwoorden, dan onthoude het blad zich van uitvallen tegen mijn persoon, maar geve liever argumenten. Mijn arsenaal is niet uitgeput.

Over den kruistocht tegen de vrijmetselarij lust het mij niet, veel te zeggen. Ik ben in haar geheimen niet in-