droog gras halen voor ons bed in afwachting van de koelies, die een eind achter zijn geraakt. Rechts hoog boven ons verheft zich de kam van de Ardjoeno, af en toe als de wolken flarden uiteen waaien, zien wij zijn scherpe piek, ons doel voor overmorgen. Want morgen gaan we de Welirang op. 0 Intusschen komen de koelies en wordt alles nog gauw voor het donker in orde gemaakt. We wasschen ons in het ijskoude water van de beek bij de pon dok, de dekens worden gespreid en dan wordt het tijd om onze wollen truien aan te trekken, want de zon is snel achter ons gezakt en dan begint het meteen vinnig koud te worden. De kaarsen in de hut worden aangestoken, thee gekookt en blikjes boerenkool met worst klaar gemaakt, wat smaakt dat hier! Dan haalt H. een goedkoop Japansch wekkertje uit zijn koffer, dat wekt met muziek en klinkt ineens een aardig melodietje tintelend fijn door de ijle lucht. We genieten kinderlijk en het speelt wel vijf minuten, het begin overhaast en het eind als een doodenmarsch. We moeten nu ook beginnen aan de toebereidselen voor morgen vroeg, want we gaan al om drie uur op stap. Rugzakken worden gevuld met brood en djeroeks (de Indische sinaasappel), de thermosflesch gevuld met warme thee en de kiektoestellen klaar gelegd. Dan komt het mooiste van den dag: de volle maan rood en groot rijst recht tegenover onze hut boven de bergen. Als een Japansche schilderij staan er de fijne tjemara-silhouetten tegen dat matte licht. Beneden klatert het beekje en verder is alles doodstil, zelfs de eeuwig zingende tjemara's zwijgen. Overgelukkig strekken wij ons uit op ons bed van varens en alang-alang (bekende grassoort, die op alle ontwoude gebieden beslag legt) en kijken langs onze dekens in het volle maangelaat. Wij hebben het lekker warm in onze wollen truien, wollen sokken en jassen onder de wollen dekens en spoedig komt dan ook over ons de diepe rust van de bergen. Tot om half drie het wekker-wijsje klinkt! 0 H. staat al rillend buiten in het maanlicht en onze jongen, die een warmer plekje heeft uitgekozen bij den mandoer beneden, brengt al heet water voor de koffie. In trillend kaarsenlicht drinken we gauw een paar heete slokken en bijten in ons geroosterd brood uit Djombang. De koelies wachten en dan gaat het door een tooverbosch van licht en schaduw verder naar boven. Zeker klimmen we in het heldere licht stil en langzaam, de jassen kunnen wij al gauw missen. Een paar uur gaat het zoo verder en dan worden de boomen lager en lager en komen we in het gebied van de boschbessen, de beheerschers van de hoogste toppen. Het begint in het Oosten al licht te worden en heel beneden ons zien we de lichtjes van fabrieken en de roode vlam van een rietbrand. Het laatste stuk wordt klimmen van steen op steen. Rechts van ons wordt de hemel steeds mooier, de zon kan niet ver meer zijn; en dan ineens merken we, dat we niet meer in het maanlicht loopen, maar in de morgenschemering en ondergaan wij het onwezenlijke van drijvende bergen in wit-schuimende zeeën. De Kawi is wel het mooist, volgens de legende is dat een liggende vrouw en nu ze daar op haar donzig bed ligt komt dat dubbel goed uit. Op een scherpe kam beleven wij den zonsopgang: „Hoog boven menschen en hun klein bestaan", en dan zijn we ook bijna boven. 0 Plotseling loopen we over een wit-berijpte mosvlakte, echte ijsnaaldjes, en we moeten noodzakelijk van dit voor Indië zoo zeldzame natuur-ijs proeven! De koelies mopperen, op bloote voeten lijkt me dat ook geen

2

In de tjemara's. gj

Een onmetelijke, grijze, doodsche vlakte in het vulkaangebied; de kegel is de Batok (nabij den Bromo). 0

De rookende krater van den Bromo. 3