pretje. In het heldere ochtendlicht maak ik dan de eerste foto met de Kawi op zijn nevel-bed op den achtergrond. Nu loopen we over zonderlinge terrassen vol kleine steentjes, waarmee voorgangers hun namen gelegd hebben en staan plotseling aan den kraterrand en kijken in een reusachtige kuil met half in puin gevallen wanden, alleen nog wat zwaveldampen herinneren aan zijn verschrikkelijke macht in lang vervlogen tijden. Wij loopen er omheen naar het hoogste punt; ons doel is bereikt! Zonder hartkloppingen of ademnood zijn wij op 3100 M. gekomen. De rugzakken worden uitgepakt nu kunnen we op ons gemak ontbijten. Heel dichtbij lokt de Ardjoeno, daar hopen we morgen op te staan, er tusschen ligt nog een lastige afdaling en een zware klim. Hoe ruim is hier alles, een heerlijke hoogtezon koestert ons, de truien kunnen nu wel uit. Er is hier bijna geen wind, terwijl beneden in de vlakte eiken dag een heete stofstorm woedt. Wij blijven nog een tijdlang genieten, zoo gauw wil je niet weg, als je er twee dagen voor hebt geklommen. Dan wacht ons nog een attractie: de solfatoren! Van opzij van den berg stijgen groote rookwolken op, daar móeten wij zijn! Langs een omweg komen we er vlakbij, een helsch tafreel! Uit een zijde van den berg stroomt uit roodbruine rookende gaten vloeiende zwavel, die zich in heldere gele korsten afzet. De heele helling is zuiver geel en daar boven grauw-gele zwavelwolken. Met een beetje geluk, als de wind de verstikkende zwaveldamp de andere kant op blaast, bereiken we zoo'n rookend gat en roeren met onze stok in de vloeibare Zwavel en nemen een stuk reeds verharde mee, je kunt duidelijk hooren hoe het met een eigenaardig knappend geluid verder uitkristalliseert. Kuchend en proestend maken we dan dat we weg komen. 0 Wij toeven nog even bij een oud kluizenaarshol uit den tijd, dat vrome Hindoes hierboven de eenzaamheid zochten en dan gaat het, bramen en boschbessen etend, weer terug naar onze hut. Om elf uur zijn we beneden en we gaan direkt voor het eten zorgen. Verder op den dag wagen wij ons in het ijskoude water van de beek, zóó erin en zóó eruit. Later moeten wij nog een tijd gaan schuilen in de hut voor een regenbuitje. Wij liggen weer vroeg onder de wol en prompt halfdrie wekt ons de jongen en hooren wij nog net de herten schreeuwen, die hij heeft opgeschrikt. Het is half bewolkt en nog kouder dan gisteren. Klappertandend zetten wij koffie en om even drie uur zijn we weer op weg. Weer door de maanlichte tooverbosschen, later over groote vlaktes met een enkele zware tjemara er op. De weg is veel minder beloopen en de regen heeft alles extra opgefrischt. We stijgen sterk maar het is een genot, dat klauteren in de zuivere koelte van den nacht; als het begint te schemeren, zijn wij op de kam en kan de zonsopgang ons niet meer ontgaan en als de lucht al feller en feller kleurt, houden we halt om het wonder af te wachten. Rechts van ons, oogenschijnlijk vlakbij staan de scherpe toppen die we willen bereiken, tegen den klaren ochtendhemel. Als de zon eenmaal door wolkenbank en nevel is doorgebroken en de ruwe stammen van het bergbosch in rossen gloed staan, gaan wij hooger. steeds om en rondom kijkend naar de bergwonderen, Helder verlicht in de ochtendzon ligt de grijs-gele kruin van de Welirang en er voor de Kambar met kleine rookpluimpjes gekroond, want ook daar zijn solfatoren. En dan na veel omwegen en moeilijke klauterpartijen bereiken we de hoogste top, kenbaar aan een gemetselde paal van den topografischen dienst. Onwezenlijk dichtbij

.Op den achtergrond de Kawi op zijn nevelbed.

Een reusachtige kuil in den half in puin gevallen kraterwand. q

De bodem van een grooten ouden krater. Op den achtergrond de Widodaren. s

3