van de stoel op de tafel). Jij (tot Hettie) grient — bij alles, om alles, tegen alles — grien! (Hettie dreint). Lucie, jij begrijpt zeker wel wat je te doen hebt, hè?" 0

Lucie. „Ik ratel en blijf ratelen — ze zullen allemaal doeken om hun ooren binden — 't geeft niets — ik ratel dat ze 't huis uit hollen — 't geeft niets — ik hun achterna. Zoo moet 't he?"

Olaf. „Uitstekend." 0

Agaat. „En ik? Ik ben zoo bang. Ik ben zoo bang. Honderd maal achter elkaar!" 0

Olaf. „Kinderen, dan zal vader mijnheer Bams wel terug laten halen — denken jullie ook niet — vooruit, even een generale repetitie." (alle kinderen doen hun rol, Robert gooit opeens met zijn dolle sprongen 't scherm om — de kinderen zien hun vader — ze schrikken geweldig en willen wegloopen maar de koning wenkt dat ze moeten blijven). 0

De koning. „Zoo, zoo, dat zijn dus jullie goede voornemens voor morgen. Mooi hoor! Heeft mijnheer Bams jou hiertoe opgestookt Olaf?" 0

Olaf. (fier). „Nee vader. Mijnheer Bams heeft nog nooit opgestookt — dat doen hier wel andere personen!" 0

De koning, (moet even glimlachen). „Zouden jullie heusch zóó graag mijnheer Bams weer terug hebben?" 0

Allen, (uitbundig). „Ja! en Dolfje."

De koning. „Maar leert hij jullie geen slechte dingen?" 0

Allen, (door elkaar). „Nee, heelemaal niet, niets van aan." 0

De koning. „Kinderen, ik zal jullie de waarheid eens zeggen. Ik heb mijnheer Bams en Dolfje gisteren nog juist op het laatste oogenblik tegengehouden — ik heb ze gevraagd nog één nacht hier te blijven."

Allen, (door elkaar). „Waar zijn ze? slapen ze hier? hadden we dat maar geweten!" 0

De koning. „Jullie maken plannen en ik maak ook plannen, zien jullie? Daar slapen ze." (wijst.) 0

Ot. „Ik ga ze halen", (voor iemand hem tegen kan houden is hij weg). 0

Allen. „Ze mogen altijd blijven hè, ja hè, u vindt 't goed hè?" 0

De koning, (duwt de kinderen achter 't scherm dat weer op zijn plaats overeind wordt gezet). „Ik heb een leuk plan." (hij blijft alleen op 't tooneel, doet het licht aan en haalt een brief uit zijn zak. Ot komt op met mijnheer Bams en Dolfje — die nog erg slaperig doen).

Bams. „Is er brand? Wat moeten we? Ik sliep zoo lekker?"

Dolf. „Wat ga je toch doen, vader?" (Bams ziet nu pas de koning en buigt).

De koning. „Goeden avond beste vriend" (reikt hem de hand), „dag lief kereltje" (reikt Dolf de hand — Dolf wrijft zich de oogen). 0

Dolf. „Ik droom zoo raar." 0

De koning. „Neemt u mij niet kwalijk mijnheer Bams, dat mijn zoon u heeft geroepen — het was heel ongemanierd van hem — maar mijn kinderen zijn bang dat u morgenochtend al vroeg vertrokken zoudt zijn — en we

hebben u dringend noodig." 0 Bams. „Zoo?"

Dolf. (wrijft zijn oogen). „Ik droom zoo raar." 0

De koning. „Ik kreeg zoo juist bericht, dat een van mijn vertrouwste raadslieden mij moet gaan verlaten. Het is een heele slag voor me — menschen die te vertrouwen zijn komen zoo weinig voor. Hij had veel gereisd — veel menschen gezien en gesproken — hij kon eens een grapje maken — mijnheer Bams, zou u mij de eer willen aandoen zijn plaats in te nemen?"

Bams. (staat verbaasd). „Wèl "

(De kinderen komen opeens te voorschijn). 0

Alle koningskinderen. „Hoera! Dolfje blijft ook bij ons." (De koning reikt Bams de hand).

Bams. „Ik dank u onuitsprekelijk, majesteit." 0

De koning. „Ik dank u juist mijnheer Bams". (tot zijn kinderen). „Ik heb jullie zoo even gestoord in een generale repetitie. Willen jullie niet verder gaan?" 0 (Robert springt weer op een stoel en van een stoel op de tafel. Ot doet rare grimassen en lacht uitbundig — de • kinderen zingen en lachen en dansen wild door elkaar heen). 0

Lucie. (zingt). „Ik ratel, ik ratel "

Agaat, (zingt opgewekt al dansend). „Ik ben zoo bang, ik ben zoo bang." 0

DOEK,

Moeder's thuiskomst

DOOR W. J. VAN DE GEER—BROERE. Met teekeningen van Nora Schnitzler.

ET ZOU EEN GEWELDIG FEEST

worden. Maandenlang was Moeder weg geweest, ergens heel ver aan zee, om weer heelemaal gezond te worden. En nu kwam Ze thuis! Over een dag of veertien al! Pa

Dat was een vreugd, alle narigheid was ineens vergeten, want ze hadden heusch in dien tijd een heeleboel narigheid beleefd, moeder weg en vader lang zoo vroolijk niet als anders en, al die vreemde menschen in huis. Daar had je om te beginnen de zuster, die moedei hielp, toen ze nog boven op bed lag. Ze had alles dadelijk veranderd: Wim, die toen drie was, mocht niet eens meer gezellig beneden worden aangekleed, ook niet als het een beetje koud was.

Kleine Wim voelde zich het ongelukkigste en dat was eigenlijk wel te begrijpen; Zus en Gerard gingen naar school en 't kleintje begreep er natuurlijk geen sikkepit van, maar hij was gewend geweest den heelen dag bij moeder te zijn en miste haar nu heel erg. Q Hij vond, dat de Zuster alles glad verkeerd dee. Zoo b.v. met het badwater van kleine Marietje. Dat moest, als ze klaar was, dadelijk de kamer uitgebracht worden. Moeder deed dat veel leuker — die liet Wim scheepje varen, terwijl zij het zusje hielp. 0 Toen de Zuster weg was, kwam er een Duitsche juftrouw en die was eigenlijk nog vervelender geweest. De Zuster kon tenminste nog echt leuk vertellen, maar »Vrouwleen" (zoo noemde Wim haar), kon je haast niet

eens verstaan. „Wilhelm, rune", zoo begon het 's morgens al als hij in zijn bed lag te zingen, verbeeld je wie zei er nu Wilhelm als je Wim heette. „Armen hoch", commandeerde ze, als hij in zijn trui moest. Vader had het eens een keer gehoord. „We zijn niet in de kazerne, Lydia", had die gezegd. Hij bedoelde zeker, dat ze niet zoo kortaf praten moest als een officier voor een troep soldaten. Vrouwleen hield bepaald heel veel van kazernes en soldaten, ze had hem op zijn verjaardag een fort gegeven met een echt kanon er bij. 't Was fijn om mee te spelen en hij begreep er niks van waarom moeder hem nooit zpo'n doos had willen geven. Wim zou haar toch eens vragen waarom niet. 0 Wat zou het heerlijk wezen, als ze er weer was. Nog Zes nachtjes slapen, had Truida gezegd toen ze hem naar bed bracht. Hoe hield je het zoolang haast nog uit! Als Gerard en Zus thuis waren kon je er den heelen tijd over babbelen, maar dat die Marietje er nu ook niets van snapte. Met de beer in zijn arm klom Wim over de box, hij moest er toch eens met het kleintje over praten. 0 „Moeder komt thuis, Rietepiet", begon hij, maar de baby gaf geen antwoord en bleef dapper doorhameren met een lepel op een tinnen bordje. 0 Wim zei het nog eens, heel hard en heel duidelijk: „Moeder komt thuis, hoor je het wel, Moeder". 0 Nu scheen het kleintje er toch wat meer aandacht aan te geven. Met haar groote blauwe oogjes keek ze hem aan. „Ja", praatte 't broertje verder, „het is mijn lieve moeder, maar ze is van jou ook. Jij weet dat niet, maar het wordt weer veel leuker hier in huis: een juffrouw is heel iets anders dan een moeder". Q

29