Gravure van A. van der Laan (1780). ,,'t Kooken van de Traan uyt het Walvis Spek". 0

weer te geven, hier een deel van een reisverhaal vertalen van een der pioniers van de Frans che nederzettingen in Noord-Amerika, Samuel Champlain, die opkomt tegen het sprookje, dat men de walvisschen eenvoudig doodschoot, zooals men op landwild jaagt. Hij zag het bedrijf in 1610 en vertelt er aldus van: 0

„De knapsten in deze vischvangst zijn de Basken, die, als zij een jacht gaan ondernemen, hun schepen doen ankeren, waar zij veilig zijn voor storm of roofoverval, en waar zij de walvisschen in menigte denken aan te treffen. Dan bemannen zij verscheidene sloepen met vaklieden, die kabels bij zich hebben: dunne lijnen, van de beste hennep gemaakt, minstens een honderd vijftig vadem (275 M.) lang. Ook zijn zij voorzien van vele hellebaarden, zoo lang als een korte gaffel, waarvan 't ijzer zes inches (15 c.M.) breed is; andere zijn weer anderhalf tot twee voet lang en zeer scherp. Elke sloep heeft een harpoenier; dat zijn hun vlugste en behendigste mannen, die een salaris hebben, direct beneden dat van de bootslieden, want zij hebben de gevaarlijkste taak. „Zoodra zoo'n sloep de ree verlaten heeft, kijkt de manschap overal heen of ze een walvisch ziet, en laveert in alle richtingen. Als ze dan niets vinden, keeren zij terug naar 't strand, en beklimmen het hoogste nabije punt, dat zij vinden kunnen, en waarvandaan zij het verst kunnen zien. Hier zetten zij een man neer op uitkijk. „Zij worden, om een walvisch in 't oog te krijgen, zeer geholpen door den omvang van die dieren en door de waterfonteinen, die deze uit hun luchtgaten opspuiten, wel zooveel als in een vat gaat ineens, en dat in stralen van twee manslengten hoogte. Naar de hoogte van deze fonteinen beoordeelen de walvischjagers de hoeveelheid traan, die de beesten zullen hebben. Uit sommige halen Ze niet minder dan honderd en twintig vaten, uit andere weer minder. 0 „Als ze dan zoo'n reusachtige visch in 't oog hebben gekregen, haasten zij zich in hun sloepen te springen, en roeiende of zeilende naderen zij haar tot heel nabij. Wanneer de harpoenier haar onder water bemerkt, gaat hij dadelijk met zijn harpoen naar den voorsteven van de sloep. De harpoen is een ijzer van twee voet lengte en is aan het benedeneinde een hal ven voet breed; dit ijzer is weer bevestigd aan een stok, die zoo lang is

Boot omgeworpen door een geharpoeneerde walvisch. (Gravure J. D. Harding, 1822). 0

als een kleine piek, met in het midden een gat, waaraan een kleine kabel bevestigd is. Wanneer het geschikte oogenblik daar is, werpt de harpoenier zijn harpoen naar de walvisch. Zoodra deze bemerkt, dat ze gewond is, duikt zij naar beneden, en wanneer zij, zooals somtijds gebeurt, zich daarbij omdraait en met haar staart tegen de sloep slaat, doet zij deze breken als glas. Dit is het eenige gevaar, dat zij bij het dooden van een walvisch riskeeren. Zoodra zij de harpoen hebben uitgeworpen, laten zij den kabel vieren, totdat de walvisch den bodem bereikt heeft. Maar soms zinkt zij niet dadelijk naar beneden, maar sleept de sloep acht of negen mijl voort en heeft daarbij de snelheid van een paard. Heel dikwijls zijn zij genoodzaakt den kabel door te snijden, uit vrees, dat de walvisch hen mee onder water sleurt. Maar wanneer zij zich eindelijk naar den bodem laat zakken, blijft zij daar een tijdje liggen en keert dan weer rustig naar de oppervlakte terug, terwijl de mannen onderwijl den kabel opwinden. Als zij dan boven is gekomen, hebben twee of drie sloepen zich rondom het dier geplaatst, voorzien van hellebaarden, waarmee ze hem verscheidene stooten toebrengen. Dan zinkt zij weer naar beneden, een spoor van bloed achterlatende, en zij raakt ten laatste Zoo uitgeput, dat zij alle kracht en energie verliest en aan de oppervlakte terug komt, om dan eindelijk gedood te worden. Als zij eenmaal dood is, zakt zij niet meer omlaag. Nu worden er dikke touwen rondom het dier gebonden, het wordt naar de hoofdkwartieren gesleept, waar het van zijn vet ontdaan wordt, teneinde de traan te verkrijgen. Op deze wijze worden de walvisschen gevangen, en niet door kanonschoten, zooals sommigen wel veronderstellen, gelijk ik hierboven aanvoerde."

Dit heele bedrijf zooals de, meer dan 300 jaar geleden levende Fransche ontdekkingsreiziger het van de Basken beschreef, is gelijk gezegd in wezen hetzelfde, dat de Indianen vroeger reeds toepasten, en dit wist men in Europa ook wel, want een der eerste Britsche walvischvaarders, die op de kusten van 't toenmalige Nieuw Engeland zijn kans had waargenomen, nam vijf van die koperkleurige collega's mee naar old-England, om hen daar in die hoedanigheid rond te leiden! 0 Wij hebben eigenlijk geen begrip meer van 'tgeen de

103