ONS EIGEN TIJDSCHRIFT

HOOFDREDACTIE: GEREI'WJ'DéK W, UITG.CcJwHOLriXNèZOöNiWEEÖR

MEDEWERKERS: WILLEM ANDRIESSEN, HENRI BAKELS, H. BERSSENBRUGGE, C. H. DE BOER, Dr HEIN BOEKEN, HENRI VAN BOOVEN, JOHAN BRIEDE, PAUL BROMBERG, Prof. Dr. H. BRUGMANS T W. F. WERUMEUS BUNING, CHARIVARIUS, VINCENT CLEERDIN, DIRK COSTER, RIE CRAMER, I. D. C. VAN DOKKUM, JAN EIGENHUIS, Prof. Dr. B. G. ESCHER, Jhr. JAN FEITH, LOUIS VAN GASTEREN, JAN GRATAMA, ANNE HALLEMA, JUST HA VELAAR, RICHARD HEUCKEROTH, Jkvr Dr C. H. DE JONGE, MARIE KOENEN, Sj. KUPERUS, EMMY VAN LOKHORST, Prof. Dr. P. H. VAN MOERKERKEN, A. F. J. PORTIELJE, GEORGE VAN RAEMDONCK, CATH. VAN RENNES, Prof. JULIUS RÖNTGEN, Dr. FELIX RUTTEN, H. SALOMONSON, Mr. D. J. VAN SCHAARDENBURG, LODEWIJK SCHELFHOUT, JAN SCHONK, J. B. SCHUIL, HELENE SWARTH, MARTIN SPANJAARD, R TEPE, A. B. VAN TIENHOVEN, FELIX TIMMERMANS, DAVID TOMKINS, OTTO VAN TUSSENBROEK, J G VELDHEER, BERNARD VERHOEVEN, FRANS VERMEULEN, G. VERSTEEG, A. B. WIGMAN, TAN WILS, JO DE WIT, ELIZABETH ZERNIKE EN VELE ANDEREN. ffl E

■ ■ MEI 1928 ■ ■

De steen van de Koningin van Sheba

DOOR IVANS.

0

Met teekeningen van W. Bielkine. 0

0

0

'AREN GELEDEN MAAKTE IK AAN DE

Riviera kennis met een Fransch officier, kapitein Labruyère, die in Algiers diende en met verlof in Frankrijk was. Wij schoten bizonder goed met elkander op en waren

weldra onafscheidelijk. Vele zijn de tochten, zoowel te land als op zee langs den Cote d'Azure, die wij tezamen maakten, en vele zijn mijne aangename herinneringen aan zijn origineele opmerkingen, zijn groote hartelijkheid en de belangwekkende verhalen, die hij deed over zijn avontuurlijk leven in Algerië. 0 Nadat ieder onzer tot zijn gewone werkzaamheden was teruggekeerd — d. w. z., wat mijn persoon betreft, dat ik mijn practijk als advocaat in een groote Hollandsche stad weer had opgevat — bleven wij nog eenigen tijd in briefwisseling. Maar, zooals het meestal gaat, deze briefwisseling werd minder en minder druk, totdat zij geheel ophield en het moeilijk meer uit te maken geweest Zou zijn, wie van beiden nu eigenlijk het laatst geschreven had. 0 Tien jaren later werd in een gezelschap te Parijs, in mijn tegenwoordigheid, de naam van kapitein Labruyère genoemd. Toevallig ving ik dien naam op. Natuurlijk informeerde ik met belangstelling naar mijn vroegeren bekende en vernam toen, tot mijn niet geringe ontsteltenis; dat deze in de militaire gevangenis te T. in vóórarrest zat! Hij was beschuldigd van moord en weldra Zou de Krijgsraad hem berechten. 0 Ik kan gerust zeggen, dat deze tijding mij geheel uit

mijn gewone doen bracht. Ik dacht terug aan de dagen, die ik met den kapitein aan de Riviera had doorgebracht. Het was mij, of ik zijn open gezicht opnieuw zag en zijn prettige, diepe stem opnieuw hoorde. Neen! Deze man kon geen moordenaar zijn! Een plotselinge impulsie bracht er mij toe, een onderhoud met hem te zoeken. De autoriteiten bleken zéér handelbaar en reeds enkele dagen, nadat ik het verzoek daartoe tot hen gericht had, bevond ik mij in de gevangenis te T. in een klein vertrek, wachtende op de komst van kapitein Labruyère. Men had erin toegestemd, dat wij elkander aldus ontmoeten zouden, zonder het scheidende tralie-werk en buiten de tegenwoordigheid van een gevangenbewaker, die evenwel buiten de deur de wacht houden zou. 0 De kapitein was diep bewogen, toen hij mij terugzag. Nadat ons beider eerste ontroering bedaard was, vroeg ik hem naar de gebeurtenissen, die hem in de gevangenis gebracht hadden. Hij verzekerde mij hartstochtelijk, dat hij onschuldig was, maar dat hij eraan wanhoopte, anderen aan zijn onschuld te doen gelooven. Daarop deed hij mij het volgende, wonderlijke verhaal, dat ik (hoewel de lezer er mij misschien om uitlachen zal) van a tot z geloof. Ik geef het in zijn eigen woorden, maar laat de aanhalingsteekens weg. 0

I.

Nadat gij, mijn beste vriend, mij aan de Riviera verlaten had, keerde ik naar Afrika terug en hervatte daar mijn militaire bezigheden, nu en dan afgewisseld door jachttochten in het binnenland. Ik drong soms tot diep in de woestijn door en kwam dikwijls in de gelegenheid den leeuw te jagen. Daardoor kreeg ik een zekere beroemdheid onder de inboorlingen van die streken. Een paar gelukkige jachttochten bezorgden mij onder hen den naam van den „leeuwendooder". Misschien weet ge, dat die naam in het midden van de vorige eeuw ook gedragen werd door een ander Fransch

193