officier, kapitein Gérard, die onder het nageslacht nog niet vergeten is. Het is nu vijf jaren geleden, dat ik met een bizondere zending opnieuw naar Frankrijk kwam, ditmaal naar Parijs. Nadat ik de bedoelde zending, die mij met verschillende offkieele personen in aanraking bracht, tot een goed einde had gebracht, bleef ik nog enkele dagen te Parijs. Een korte vacantie had ik in mijn eigen oogen en in die van anderen wèl verdiend. Juist in die dagen hield de President van de Republiek — toenmaals M. Millerand — een avond-receptie. Hoewel ik geen groot vriend ben van dergelijke minof-meer officieele bijeenkomsten, maakte mijn positie het mij moeielijk weg te blijven. 0 Tegen tien uur betrad ik het Elysée. De President en zijne echtgenoote heetten hunne gasten welkom aan den ingang van de reeks der ontvangkamers, en elke nieuwaangekomene kreeg een handdruk en een vriendelijk woord. Toen mijn naam werd afgeroepen, zag ik, dat Mme Millerand haar echtgenoot een paar woorden toefluisterde. Deze knikte en een oogenblik later werd ik door beiden allervriendelijkst begroet. 0 „Kapitein Labruyère, de leeuwendooder, als ik mij niet vergis?" vroeg de gastvrouw. En, op mijn toestemmende buiging, vervolgde zij: „U zult onder onze gasten een paar menschen vinden, die met ongeduld op uw komst wachten." 0 De naam van een volgenden gast werd afgeroepen en ik verdween in de menigte der zwarte rokken, schitterende uniformen en (last not least!) keurige damestoiletten. Onmiddellijk werd ik aangeklampt en wel door een ouden kennis: Louis Dagobert. 0 Diens naam zal u niet onbekend zijn, waarde vriend! Hij is de beroemde ontdekkingsreiziger, die zoovele uithoeken van het zwarte werelddeel doorvorscht en beschreven heeft. Nog geen jaar geleden had ik hem in Algerië ontmoet en hij was mijn metgezel geweest op

een korte woestijnreis, waarop ik — naar hij mij verzekerde — mijn bijnaam van „leeuwendooder" eer had aangedaan. 0 Louis Dagobert bevond zich in gezelschap van een reusachtigen bewoner van Noord-Afrika, die in zijn nationale dracht (burnoes en witten hoofddoek) gekleed en onder alle aanwezigen misschien de meest opvallende verschijning was. 0 De begroeting tusschen den ontdekkingsreiziger en mij was allerhartelijkst. Hij bracht mij daarop in kennis met zijn imposanten metgezel. Dit bleek te zijn de Sheik der Tuat-Bedoeïnen, welke stam zich meestal in het noordelijk deel van de Sahara ophoudt. Zij zijn dapper, stoutmoedig en roofgierig. Vandaar, dat het Fransche Gouvernement ze liever tot vrienden dan tot vijanden heeft! 0 De Sheik sprak vrij goed Fransch en was zoo vriendelijk, mij te zeggen, dat hij meermalen van mij en mijn jachten op „den heer met den dikken kop" gehoord had. Hij Zou waarschijnlijk in het komende voorjaar met zijn stam niet ver van El Golea in de noordelijke Sahara kampeeren. Als ik gelegenheid had, moest ik hem daar komen bezoeken. Het zou hem een eer zijn, mij de gastvrijheid van zijn tent aan te bieden. 0 Wij voerden dien avond een alleraangenaamst gesprek, waarin Louis Dagobert zich nu en dan mengde. Alle drie voelden wij ons meer thuis in Afrika dan in dit Parijsche milieu, en temidden van deze Europeesche weelde dachten wij aan en spraken wij óver onze Afrikaansche palmen en de betooverende verscheidenheid van tinten in onze oneindige woestijn, die den oningewijde dikwijls zoo dor en droog schijnt, maar voor ons, haar zonen of aangenomen zonen, een bekoring heeft, die ons nooit en nergens meer los laat. 0 Wat men evenwel in de woestijn steeds zal moeten missen, dat zijn de wèlvoorziene buffetten van den President der Fransche Republiek! 0 Ook de Sheik achtte het niet beneden zich, aan deze een kort bezoek te brengen. Met de matigheid van den woestijnbewoner stelde hij zich tevreden met één sandwich en 'n glas limonade. Van de met ijswater verdunde champagne (een godendrank, die mij héél wat liever is dan de pure wijn), scheen hij, als gelooyig Mohamedaan, een afschuw te hebben. Ik evenwel, gelijk mijn vriend Dagobert, bezondigde mij aan een glas van dit verkwikkende vocht. Daarbij dronk ik den Sheik hartelijk toe. 0 „Op onze aanstaande ontmoeting in de Sahara!" zeide ik. De Sheik boog op de ietwat plechtige wijze, waarop de Bedoeïen dat doen kan. 0 „U zult mij welkom zijn", antwoordde hij: „een gast, door Allah gezonden."

En, door een gevoel van wederzijdsche sympathie gedreven, reikten wij elkander de hand. 0 Enkele oogenblikken later, terwijl wij nog in druk gesprek waren, zag ik den Sheik plotseling zeer bleek worden, of liever zijn gelaatskleur nam dien eigenaardigen, loodkleurigen tint aan, die bij den Bedoeïen het bleek van den Kaukasiër vervangt. Zijn oog was gevallen op een breeden, gouden ring, dien hij aan den rechter wijsvinger droeg en hij bekeek dezen een oogenblik met scherpen en ontstelden blik. Toen mompelde hij een paar onverstaanbare woorden, draaide mij plotseling, zonder te groeten, den rug toe en verdween tusschen de menschen, die zich voor de buffetten verdrongen. 0

194