5§9

genooten" van thans, aan het werk zou kunnen zien, hij zou zich zuchtend over zijnen bijbel heenbuigen en met Jesaja klagen : „Uw zilver is geworden tot schuim, uw wijn is vermengd met water!"

Hoe wordt nu door zijne volgelingen Calvijn's beteekenis op maatschappelijk gebied geschetst ?

„Hij was de eerste, die met klare bewustheid partij koos tegenover de dwaling van zijnen tijd, aan het renteveverbod allen redelijken grondslag ontnam en met onberispelijke logica het geoorloofde der rente handhaafde op eene wijze, die ook thans nog onovertrefbaar moet worden genoemd." i)

In deze paar regels ligt de volkomen onwetendheid van dezen antirevolutionairen professor in de economie opgesloten. Onwetendheid, waar het betreft de werkelijke drijfkracht van het sociale leven. Het renteverbod der middeleeuwen was „eene dwaling". Calvijn ontnam die dwaling „eiken redelijken grondslag", door „met onberispelijke logica het geoorloofde der rente" aan te toonen. Gelukkig voor de kapitalistische maatschappij, dat Calvijn zoo onberispelijk logisch denken kon, anders hadden wij nog midden in het feodalisme gezeten, vastgesnoerd aan die middeleeuwsche dwaling!

Hoe is echter de werkelijkheid ? Het begin der middeleeuwen kenmerkt zich door het in het algemeen nog ontbreken der warenproductie, door het op den voorgrond staan der productie voor eigen gebruik. In dezen tijd — het is voor een burgerlijk econoom als om te rillen — treden de gebruikswaarden nog niet algemeen als ruilwaarden op, hebben de dingen gebruikswaarde, zonder ruilwaarde te zijn.

Wanneer kan er nu in zulk eene maatschappij van leenen sprake zijn ? Slechts als uitzonderingsverschijnsel, in noodstand. Bijvoorbeeld in tijden van hongersnood, in oorlogstijd, bij natuurrampen, als den boer de oogst vernield is, hem zijne levensmiddelen zijn ontnomen. Dan komt het leenen van graan, van vee, of andere levensmiddelen van den adelijken heer of de kloosters voor. Soms wordt er dan ook geld geleend, om zich, bij uitzondering, de benoodigde levensmiddelen te koopen, maar dit geleende geld is slechts een verschijningsvorm, waarin hem de levensmiddelen worden verschaft. Dat geld en de levensmiddelen zijn voor de maatschappij dier dagen hetzelfde. Het geld is nog niet de meest grijpbare, duidelijk te voorschijn tredende kapitaalvorm, van ruilwaarde, die uit zich zelf nieuwe waarde voortbrengt. Het is, zoover er reeds waren zijn, een waar zooals alle andere. En ook bij deze waar staat de gebruikswaarde nog op den voorgrond.

I) Mr. P. A. Diepenhorst: Calvijn en de Economie, bl. 306.