59©

Waar zou dan de winst vandaan moeten komen ? De rente zou immers roof zijn, plundering, uitbuiting, verkregen, niet uit den normalen maar uit den abnormalen toestand der boeren. De ethiek der heerschende klasse dier dagen, der Kerk, moest dus de rente veroordeelen, zooals de ethiek eener heerschende klasse steeds de buiten-normale uitbuiting, niet de normale, veroordeeld heeft.

En de Aakener Rijkssynode uit het jaar 789 zegt dan ook volkomen in overeenstemming met de opvatting der dingen als gebruikswaarden '■ „Wie geld geleend heeft, ontvange geld terug; wie eene andere gebruikswaarde („speciem") geleend heeft, ontvange dezelfde gebruikswaarde terug, zooveel als hij gegeven heeft".

De maatschappelijke ontwikkeling staat echter niet stil. De warenproductie ontwikkelt zich steeds meer en meer, het produceeren voor den ruil treedt op den voorgrond. Wij zijn echter nog in den tijd van den enkelvoudigen warenruil; in de maatschappij-periode, waarin het verkoopen om te koopen het kenmerk der samenleving is. De handwerksman verkoopt het door hem vervaardigde product, en koopt voor het verkregen geld levensmiddelen en nieuwe grondstof. Van winstmaking is geen sprake. Waar — Geld — Waar is de formule, waaraan de ruil dier dagen beantwoordt; geen waardevergrooting, geen winst bij het eind van het ruilproces. Geld is de algemeene waardemeter; zijn eigenschap is juist, de meest abstracte verschijningsvorm der waarde te zijn, maar het is nog steeds de schakel, die twee gelijke waarden verbindt, nog geen waarde, die uit zich zelf nieuwe waarde teelt.

Wel treedt reeds het handelskapitaal op, en een begin van het industrieel kapitaal hier en daar. Maar het handelskapitaal als zoodanig is nog geen revolutionaire factor; dit wordt het eerst in verbinding met het industriëele kapitaal. Het brengt waren van en naar het buitenland, het verbindt ver afgelegen landen, maar revolutioneert het productieproces in die landen niet. Het maakt, dat de kooplieden groote vermogens kunnen concentreeren, die eenmaal het productieproces revolutioneeren zullen. Echter is tevens hierdoor, met de ontwikkeling der warenproductie, de mogelijkheid van rente-making zeer vergroot. De warenproductie bergt reeds een element van bestaansonzekerheid in zich, dat bij de productie voor eigen gebruik niet aanwezig was: de invloed der markt. En hoe meer de warenproductie zich ontwikkelt, hoe meer ook deze bestaans-onzekerheid groeit, de mogelijkheid van gebrek door daling der waarde van de waren. Bovendien maakt de opeenhooping van groote geldsommen in enkele handen in tijden van misoogst het opkoopen van de geheele voorraad mogelijk, en daarmee is eene nieuwe wijze van winstmaking op groote schaal gevonden. Zoolang nu de enkelvoudige warenruil het kenmerkende voor de samenleving is, moet iedere koophandel -— behalve die met het buiten-