299

beperken. En dit is m.i. zeer goed mogelijk en ligt ook in de lijn der maatschappelijke ontwikkeling.

Sedert het kapitalisme het gildewezen overwon, is een van zijn kenmerken geworden, ongeacht en naast de steeds toenemende arbeidsverdeeling, het samenbrengen van vele vakken in één onderneming.

De aannemer en bouwer die een bouwwerk van het begin tot het einde klaarmaken, vervingen en vervangen steeds meer de metselaars en timmerliedenpatroons die ieder slechts een deel van het gebouw vervaardigen ; de smid maakt plaats voor de metaalfabriek, kortom, de enkelvoudige bedrijven worden meer en meer vervangen door de samengestelde.

De bedrijfsconcentratie (het samensmelten van vele kleine tot één groot bedrijf) heeft eveneens tot gevolg, dat steeds meerdere beroepen onder het ressort van één enkelen ondernemer komen, zoodat reeds uit de ontwikkeling van het kapitalisme zelf voortvloeit, dat vele groepen arbeiders welke vroeger de grootste belangengemeenschap — n.1. van één patroon of patroonscombinatie tegenover zich te hebben — misten, deze in steeds grootere mate deelachtig worden.

Ook de ontwikkeling van de patroonsorganisatie brengt in toenemende mate een belangengemeenschap.

De ondernemers van bedrijven welke reeds meerdere beroepen onder zich vereenigden, zoowel als degenen welke nog slechts één beroep uitoefenen, gaan in toenemende mate in één organisatie hun gezamenlijke belangen behartigen.

Dat zijn dus reeds twee belangen-eenheden die het verkrijgen van vele beroepen in één vakbond vergemakkelijken, of liever tot plicht maken.

Er zijn nog meerdere belangen-eenheden die voor diverse groepen arbeiders het zijn in één bond mogelijk maken.

Daar is b.v.: het ongeschoold zijn, de gemakkelijke vervangbaarheid, die groote groepen arbeiders op elkaar aangewezen doet zijn.

Ook het zich naar elkaar richten van de, of van een deel der arbeidsvoorwaarden kan voor sommige arbeiders-massa's de grondslag van samengaan vormen, en het is niet uitgesloten dat bij een dieper gaande studie van de beroepen van die soorten arbeiders welke geen der vier bovengenoemde belangen-eenheden met elkaar gemeen hebben, nog andere zullen blijken te bestaan, welke ook voor hen, zonder schade, het opgaan in één bond met andere groepen arbeiders mogelijk maakt.

Bij het beoordeelen van de vraag welke van de vier genoemde belangen-eenheaen den doorslag moet geven bij de beslissing tot welken bond een zeker vak behoort, gaan we uit van het beginsel, dat de vakbond welke op zich neemt een groep arbeiders te organiseeren wezenlijk sterker tegenover de betrokken patroon of patroonsgroep staat dan een andere bond zou kunnen doen.